Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:134
Zaaknummer
160289
Inhoudsindicatie
Tav ko a
Inhoudsindicatie
Gelet op het feit dat er, blijkens de onderhavige klacht, bij het hof nog een door klager tegen verweerster eerder ingediende klacht aanhangig is die ook handelt over misbruik van procesrecht, heeft het hof ko a beoordeeld in de sleutel waarin klager de klacht heeft geplaatst, namelijk de omvang van het op 10 november 2015 ingediende verweerschrift. Het verweerschrift bevat niet alleen het verweer op het door klager ingediende verzoek, maar bevat tevens een viertal omvangrijke zelfstandige verzoeken. Hoewel bij lezing van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek de gedachte postvat dat verweerster met evenveel kracht maar met veel minder woorden het standpunt van haar cliënte naar voren had kunnen brengen, maakt dat niet dat verweerster als advocaat van de wederpartij met het indienen van een processtuk van deze omvang jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof is dan ook van oordeel dat de wijze waarop verweerster haar processtuk heeft ingericht, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is jegens klager.
Inhoudsindicatie
Tav ko b
Inhoudsindicatie
Waarom verweerster, wetende van de voorgeschiedenis, de voor klager zeer kwetsende uitlatingen heeft herhaald in haar processtuk valt volgens het hof niet goed in te zien. Verweerster heeft, naar het oordeel van het hof de belangen van klager onnodig en onevenredig geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend omdat het verzoek om aanvullend onderzoek had kunnen worden gedaan zonder expliciet de bewoordingen van haar cliënte te herhalen, wetende dat die door de officier van justitie zijn gekwalificeerd als smaad.
Inhoudsindicatie
Tav ko d
Inhoudsindicatie
Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerster misbruik heeft gemaakt van haar positie als advocaat door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken T op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte. Dat nu heeft het hof niet vast kunnen stellen.
Uitspraak
Beslissing
Van 26 juni 2017
in de zaak 160289
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 24 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-383/DH/DH, aan partijen toegezonden op 24 oktober 2016, waarbij de raad het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 8 juli 2016 ten aanzien van klachtonderdeel c ongegrond heeft verklaard en het verzet ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en d gegrond. De raad heeft de klachtonderdelen a, b en d gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd. Voorts is verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De voorzittersbeslissing van 8 juli 2016 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:201 en de beslissing van 24 oktober 2016 als ECLI:NL:TADRSGR:2016:202.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- antwoordmemorie van klager d.d. 31 januari 2017;
- aanvullende producties van klager d.d. 21 april 2017;
- aanvullende productie van verweerster d.d. 11 mei 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2017, waar verweerster, bijgestaan door mr. K en klager zijn verschenen. Zowel mr. K, als klager hebben gepleit aan de hand van een pleitnota die aan het hof zijn overgelegd.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen en procesrecht, alsmede zich schuldig heeft gemaakt aan voortgezette processtalking;
b) de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn;
c) (…)
d) misbruik van haar positie als advocaat heeft gemaakt, door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken klagers zoon op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 De cliënte van verweerster en klager zijn gehuwd geweest van 30 januari 2008 tot 3 december 2010. Uit dit huwelijk is op 26 februari 2008 de minderjarige T geboren. Klager, bij wie T zijn hoofdverblijf heeft, oefent het eenhoofdig gezag over T uit. Tussen T en zijn moeder is een omgangsregeling vastgesteld.
4.2 Sinds het uiteengaan van de ouders van T woedt een felle strijd tussen de ouders over onder meer het hoofdverblijf van T, het gezag over hem en de uitvoering van de omgangsregeling. Inmiddels zijn er volgens zeggen van klager zo’n 26 procedures gevoerd. Verweerster treedt sinds 20 januari 2012 voor de moeder op. De moeder laat zich daarnaast ook nog minstens door één andere advocaat bijstaan zoals blijkt uit een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2017 gewezen tussen de moeder en de Staat der Nederlanden.
4.3 Klager heeft in 2015 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag tot wijziging van de omgangsregeling tussen T en zijn moeder. Dit verzoekschrift telde zeven pagina’s, alsmede 14 bijlagen. In reactie daarop heeft verweerster namens haar cliënte een verweerschrift ingediend van 69 bladzijden met 10 bijlagen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft onder verwijzing naar een uitspraak van dit hof van 23 mei 2014 met nummer ECLI:NL:TAHVD:2014:181 met betrekking tot klachtonderdeel a) overwogen dat het door verweerster ingediende verweerschrift de raad qua omvang en inhoud buitenproportioneel, nodeloos uitvoerig en in al haar gedetailleerdheid onnodig belastend voor klager voorkomt. In aanmerking nemend dat de procedure waarin het verweerschrift is ingediend de zoveelste is tussen partijen acht de raad de keuze voor de omvang van het verweerschrift en de vorm waarin verweerster dat heeft gegoten, handelen dat een advocaat niet betaamt. Verweerster heeft zich niet ingezet om te voorkomen dat de verhouding tussen partijen zou escaleren; integendeel. Daarom heeft de raad dit klachtonderdeel gegrond verklaard.
5.2 Voor wat betreft klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat verweerster meer terughoudendheid had moeten betrachten in het herhalen van diverse uitlatingen van haar cliënte over klager, te meer daar klager over die uitingen jegens de cliënte van verweerster aangifte heeft gedaan wegens smaad hetgeen bekend is bij verweerster. Dat verweerster desondanks deze uitlatingen herhaalt, acht de raad gedrag dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.3 Op 13 november 2015 is de politie door een advocaat verzocht T bij klager weg te halen en aan de cliënte van verweerster over te dragen. Daarover handelt klachtonderdeel d). Verweerster ontkent dat zij de melding en het verzoek bij de politie heeft gedaan. De raad heeft overwogen dat dit niet wegneemt dat de melding in haar naam is gedaan en dat zij daarvoor als advocaat van haar cliënte de verantwoordelijkheid draagt. Met dit handelen heeft verweerster haar status als advocaat misbruikt en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus de raad.
5.4 Verweerster voert in hoger beroep met betrekking tot klachtonderdeel a) aan dat het te ver gaat om aan een advocaat een positieve verplichting op te leggen om polarisatie te voorkomen als het gaat om het voorleggen aan de rechter van verweren en zelfstandige verzoeken. De advocaat heeft immers tot taak de belangen van zijn cliënt partijdig te behartigen en zal zich ervoor moeten hoeden de plaats van de rechter in te nemen door te weigeren de standpunten en wensen van zijn cliënt aan de rechter voor te leggen, aldus verweerster. De enkele omvang van een processtuk acht verweerster geen bruikbare toetssteen, zeker niet wanneer die omvang ook nog eens als enig of doorslaggevend criterium wordt gebruikt voor de vaststelling dat een advocaat geen blijk heeft gegeven van een actieve inbreng bij het vermijden van polarisatie.
5.5 In haar grief tegen klachtonderdeel b) stelt verweerster dat de raad haar verwijt dat zij zich had moeten onthouden van een specifieke kwetsende uitlating waarbij het gaat om het als bijlage in de procedure overleggen van […]. Verweerster ontkent dat zij deze uitlating heeft gedaan. Gelet op […] heeft de cliënte van verweerster een […] door deskundigen laten opstellen. Dat rapport van het […] is als productie gevoegd bij het verweerschrift. In dat rapport wordt gemeld dat de cliënte van verweerster aan deskundigen heeft meegedeeld dat […]. Het gaat dus niet om een door verweerster gepresenteerde stelling, maar om een mededeling van de cliënte van verweerster, die is opgenomen in een rapport dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, aldus verweerster. Voor zover voor de gegrondheid van klachtonderdeel b) heeft meegewogen hetgeen verweerster in randnummer 132 van het verweerschrift heeft gesteld, merkt verweerster op dat zij op zakelijke wijze relevante waarnemingen door haar cliënte heeft gepresenteerd, die op het eerste gezicht niet volkomen ongeloofwaardig zijn, maar integendeel passen in een beeld dat klager in ieder geval voor zijn verleden als juist erkent en die ondersteund worden door deskundigen die kennis hebben genomen van door klager geschreven dagboekaantekeningen. Het gaat in genoemd randnummer erover dat T aan zijn moeder zou hebben verteld dat […].
5.6 Verweerster ontkent dat zij verantwoordelijk is voor de melding aan de politie op 13 november 2015. Zij weet wel welke advocaat die melding wel heeft gedaan, maar kan daar geen mededelingen over doen.
5.7 Klager stelt in zijn memorie van antwoord dat de raad terecht bij de beoordeling heeft betrokken dat hij gedurende vele jaren telkens weer geconfronteerd wordt met onnodige, ongefundeerde, belastende respectievelijk kostbare procedures. Hetgeen verweerster stelt met betrekking tot klachtonderdeel b) acht klager misleidend. Van een advocaat mag worden verwacht dat kwetsende opmerkingen niet telkenmale worden herhaald. Klager heeft een rapport overgelegd gedateerd 2 maart 2017 en afkomstig van de […] dat in opdracht van de officier van justitie is opgesteld. De vraagstelling luidde: […]. Klager wijst erop dat in het rapport is geconstateerd dat aan het rapport dat op verzoek van de moeder is opgesteld door [...] geen enkele waarde kan worden gehecht. Voorts wijst klager erop dat de […] vaststelt dat […]. Voor wat betreft klachtonderdeel d) stelt klager dat er geen rechtens te respecteren belang is voor verweerster om de naam van de advocaat die de melding aan de politie heeft gedaan geheim te houden. Deze advocaat trad namens de moeder op, zodat de raad verweerster daarvoor terecht verantwoordelijk acht.
5.8 Uitgangspunt voor het hof is dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
5.9 Met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt het hof als volgt. Klager verwijt verweerster dat zij misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen en procesrecht, alsmede zich schuldig heeft gemaakt van voortgezette processtalking. In zijn inleidende klacht aan de deken schrijft klager: “In aanvulling op deze klacht die ik al tweemaal eerder indiende, wil ik de deken wijzen op het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek dat verweerster op 10 november 2015 indiende bij de rechtbank Den Haag. Het heeft er alle schijn van dat de 78 pagina’s met 231 punten, inclusief analyse van Engelstalige jurisprudentie (rns. 19-23) door cliënte geschreven zijn en zonder professioneel filter door verweerster zijn ingediend. Dit dwingt mij tot een omvangrijk antwoord in deze 21ste procedure waarvoor ik mij nog dieper in de schulden moet steken als ik mijn zoon niet wil kwijtraken. Ik ben van mening dat een reactie van deze omvang op een inleidend verzoekschrift van slechts 6 pagina’s (overigens de eerste procedure sinds het echtscheidingsverzoek in 2010 dat door mij bij de rechtbank is ingediend) ondersteunend is voor mijn klacht wegens het misbruiken van procesmiddelen.” Klager legt derhalve in zijn klacht een relatie tussen de omvang van het verweerschrift en de klacht. Ook de raad heeft dat gedaan in de beslissing waarvan beroep, naar het oordeel van het hof ten onrechte. Uit het rapport van de […] blijkt dat door de ex-echtgenote in de jaren 2010 tot en met 2015 vijftien procedures tegen klager werden aangespannen. De expertisegroep vermeldt dat er in 2010 en 2011 drie procedures door klager werden gestart en één procedure op gezamenlijk verzoek van klager en zijn ex-echtgenote. Verweerster treedt sinds 2012 voor haar cliënte op. Dat betekent dat zij, afgaande op het gestelde in voornoemd rapport, in twaalf procedures als advocaat betrokken is geweest. Gelet echter op het feit dat er, blijkens de onderhavige klacht, bij het hof nog een door klager tegen verweerster eerder ingediende klacht aanhangig is die ook handelt over misbruik van procesrecht, beoordeelt het hof klachtonderdeel a) in de sleutel waarin klager de klacht heeft geplaatst, namelijk de omvang van het op 10 november 2015 ingediende verweerschrift. Het verweerschrift bevat niet alleen het verweer op het door klager ingediende verzoek, maar bevat tevens een viertal omvangrijke zelfstandige verzoeken. Hoewel bij lezing van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek de gedachte postvat dat verweerster met evenveel kracht maar met veel minder woorden het standpunt van haar cliënte naar voren had kunnen brengen, maakt dat niet dat verweerster als advocaat van de wederpartij met het indienen van een processtuk van deze omvang jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, in aanmerking genomen het hiervoor onder 4.11 vervatte uitgangspunt. De raad heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel nog overwogen dat verweerster zich niet heeft ingezet om te voorkomen dat de verhouding tussen partijen zou escaleren. Los van de vraag of het conflict waarin klager en zijn ex-echtgenote zich bevinden nog oplosbaar is, kan van een advocaat in een zaak waarin de verhoudingen zo op scherp staan als in de onderhavige wel enige terughoudendheid worden verwacht, maar niet dat de advocaat daarbij zijn rol als partijdig belangenbehartiger loslaat en zijn cliënt niet meer optimaal bijstaat. Het hof is dan ook van oordeel dat de wijze waarop verweerster haar processtuk heeft ingericht, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is jegens klager. De beslissing van de raad zal met betrekking tot klachtonderdeel a) worden vernietigd. Dit klachtonderdeel zal alsnog ongegrond worden verklaard.
5.10 Met betrekking tot klachtonderdeel b) dient het hof de vraag te beantwoorden of verweerster de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn. Verweerster treft geen verwijt dat zij namens haar cliënte het rapport van […] in de procedure heeft overgelegd en dat daarin is vermeld hetgeen de onderzoekers hebben opgetekend uit de mond van de moeder over […]. Verweerster heeft die mededeling niet zelf gedaan en evenmin herhaald in het verweerschrift, zodat de overwegingen van de raad op dit punt feitelijk onjuist zijn. De beslissing van de raad kan in zoverre niet in stand blijven.
5.11 De raad heeft belang gehecht aan het door verweerster gestelde in randnummer 132 van haar verweerschrift waarin verweerster heeft verwoord dat haar cliënte zich ernstig zorgen maakt over het welzijn van T […], te meer daar klager reeds in 2013 aangifte heeft gedaan wegens smaad tegen de cliënte van verweerster met betrekking tot dezelfde uitlatingen, waarbij de raad ervan uitgaat dat verweerster daarvan weet heeft gehad. Verweerster heeft haar verweerschrift opgebouwd met verschillende tussenkopjes. Voornoemd randnummer staat onder de kop ‘4.d. […]’, waarin verweerster met betrekking tot de door haar namens haar cliënte ingediende zelfstandige verzoeken stelt dat […]. Dit onderzoek zou zich moeten richten op met name […]. Hetgeen verweerster vervolgens stelt is grotendeels gebaseerd op de rapportage van […]. Verweerster benadrukt dat […]. Vervolgens stelt zij in dat onderdeel van haar processtuk dat haar cliënte zich ernstig zorgen blijft maken over T en herhaalt zij de mededeling van haar cliënte als vervat in voornoemd randnummer. Verweerster heeft niet weersproken dat zij bij het redigeren van haar verweerschrift wist dat klager in 2013 aangifte tegen haar cliënte heeft gedaan wegens laster en smaad in verband met deze uitlatingen, […] en dat naar aanleiding van die aangifte de officier van justitie, op 27 augustus 2013 een kennisgeving van voorwaardelijke niet-verdere vervolging heeft afgegeven aan haar cliënte. Op die kennisgeving heeft de officier van justitie zoals blijkt uit het door verweerster aan het hof overgelegde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 mei 2017, op 28 juli 2014 een toelichting gegeven. De officier van justitie heeft geoordeeld dat zodanige feiten bewezen zijn dat daaraan de kwalificatie “smaad” kan worden verbonden. Het zou daarbij in het bijzonder gaan om mededelingen die de cliënte van verweerster heeft gedaan aan de (vertrouwenspersoon in de directie van de) school van T en aan de Raad voor de Kinderbescherming over […]. Waarom verweerster, wetende van deze voorgeschiedenis, de voor klager zeer kwetsende uitlatingen dan niettemin herhaalt in haar processtuk valt niet goed in te zien. Het verzoek om aanvullend onderzoek zou niet minder krachtig zijn geweest indien verweerster de zorgen van haar cliënte had vermeld zonder expliciet […] daarbij te betrekken. Verweerster heeft, naar het oordeel van het hof, door dit randnummer op te nemen de belangen van klager onnodig en onevenredig geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend omdat, zoals hiervoor overwogen, het verzoek om aanvullend onderzoek had kunnen worden gedaan zonder in dat randnummer expliciet de bewoordingen van haar cliënte te herhalen, wetende dat die door de officier van justitie zijn gekwalificeerd als smaad. In zoverre kan de beslissing van de raad in stand blijven en faalt de grief.
5.12 Klachtonderdeel d) acht het hof, anders dan de raad, ongegrond. Verweerster stelt terecht dat, nu zij uitdrukkelijk niet heeft gebeld met de politie om T bij klager weg te halen, alleen de advocaat die de politie heeft gebeld daarvoor tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. In het mutatierapport van de politie wordt verwezen naar ‘de advocaat van de cliënte van verweerster’, maar een naam is daarbij niet vermeld. Dat de melding is gedaan door dan wel in naam van verweerster kan het hof dan ook niet vaststellen. Omdat verweerster zegt te weten wie de melding heeft gedaan, heeft het hof ter zitting aan klager voorgesteld dat verweerster dat zou meedelen aan de deken en dat de deken klager zou meedelen of het al dan niet verweerster is geweest die heeft gebeld, omdat klager de ontkenning van verweerster in twijfel trekt. Klager heeft dat voorstel niet geaccepteerd en wil per se een naam horen. Daarin volgt het hof hem niet. Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerster misbruik heeft gemaakt van haar positie als advocaat door zonder rechterlijk bevel aan de politie te verzoeken T op 13 november 2015 bij hem weg te halen en over te dragen aan haar cliënte. Dat nu kan het hof niet vaststellen en daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.13 De raad heeft aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd. Nu het hof, anders dan de raad, slechts klachtonderdeel b) gegrond verklaart en de klachtonderdelen a) en d) ongegrond, acht het hof die maatregel te zwaar. Het hof zal aan verweerster een waarschuwing opleggen.
5.14 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerster aan klager worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.
5.15 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerster aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 oktober 2016 met nummer 16-383/DH/DH voor zover daarin de klacht-onderdelen a), b) en d) gegrond zijn verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping is opgelegd en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de klachtonderdelen a) en d) alsnog ongegrond;
verklaart klachtonderdeel b) gegrond als omschreven onder 5.11 van deze beslissing;
legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klager;
veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160289”.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, P.T. Gründemann, G.J.L.F. Schakenraad en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.