Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-01-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:5
Zaaknummer
6735
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging ongegrondverklaring van 20 klachtonderdelen tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft geenszins onbetamelijk gehandeld.
Uitspraak
Beslissing van 17 januari 2014
in de zaak 6735
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 4 maart 2013, onder nummer 12-151, aan partijen toegezonden op 4 maart 2013, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA 3978.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers sub 1, 2 en 3 van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 21 maart 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 november 2013, waar klagers en verweerder zijn verschenen. Klaagster sub 3 heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
1) in de memorie van grieven d.d. 23 juli 2007 in de zaak tegen klager sub 2 en in de conclusie van repliek d.d. 12 december 2008 in de voortgezette bodemprocedure tegen klager sub 1 ten onrechte heeft gesteld dat de huurovereenkomst was geëindigd op 14 maart 2007;
2) daarnaast in voormelde memorie van grieven en meerdere andere processtukken ten onrechte en tegen beter weten in bovendien heeft gesteld dat de huurovereenkomst van rechtswege op 14 maart 2007 was geëindigd;
3) het in zijn memorie van grieven van 23 juli 20007 heeft doen voorkomen dat hij een eiswijziging heeft doorgevoerd, terwijl dat pertinent niet aan de orde was;
4) misbruik heeft gemaakt van de tegenstrijdigheid in de vonnissen van de rechtbank sector kanton, terwijl hij zijn handelwijze had moeten afstemmen op het eerdere vonnis van 24 april 2007 in de zaak tegen klager sub 2 waarin de kantonrechter goed gemotiveerd had geoordeeld dat de huurovereenkomst op 2 november 2002 met stilzwijgende toestemming van Y. was overgegaan op X. Webstore B.V.;
5) bewust onwaarheden in de processtukken heeft opgenomen over de inhoud van artikel 6:159 BW;
6) voortdurend en ten onrechte beweerd heeft dat klager sub 1 nog een doorbetalingsplicht had van de huur tot het moment van opzegging door de bewindvoerder;
7) de kantonrechter er niet op heeft gewezen dat, nadat in de zaak tegen klager sub 1 reeds vonnis was bepaald – op 15 september 2009 -, een uitstel voor het indienen van een reactie niet meer mogelijk was en daarmee de goede procesorde heeft geschonden;
8) tijdens de comparitie van partijen na tussenvonnis in de zaak tegen klager sub 1 op 1 april 2010 het tussenarrest van het gerechtshof van 8 december 2009 in de zaak tegen klager sub 2 heeft overgelegd en de kantonrechter er niet tegelijk op heeft gewezen dat het hem niet vrijstond reeds geheel en al uit te gaan van de – juistheid van de – inhoud van dat arrest;
9) overtuigend misbruik heeft gemaakt van de juridische misslagen van het gerechtshof, de onkunde van de kantonrechter en het overwicht dat hij als advocaat had op klaagster als justitiabele, en in het bijzonder zo begrijpt de raad door overlegging van foutieve berekeningen van de gevonden boete;
10) onjuiste bedragen aan openstaande huurpenningen, boete en rente heeft gevorderd;
11) de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen niet heeft geattendeerd op het feit dat hij een proces-verbaal diende op te stellen;
12) zich niet heeft gehouden aan een telefonisch met klaagster sub 3 gemaakte afspraak over de berekeningen met betrekking tot het vonnis van 13 april 2010;
13) zijn acties als advocaat heeft voortgezet, ondanks toezending door klaagster sub 3 van een op het vonnis afgestemde berekening zoals was afgesproken;
14) het vonnis van 13 april 2010 ten uitvoer heeft gelegd ondanks dat hij wist dat – na de inmiddels in hoger beroep gewezen tussenarresten van het gerechtshof – een gelijkluidende uitspraak niet meer mogelijk was;
15) onder valse voorwendselen het gerechtshof zover heeft gebracht of, zo begrijpt de raad, willen brengen dat klager sub 1 alsnog zou worden veroordeeld tot betaling van een boete;
16) aan het gerechtshof heeft verzocht om de huurovereenkomst per 14 maart 2007 te beëindigen, terwijl dit feitelijk en juridisch onjuist was;
17) welbewust is doorgegaan met de koers die collega’s van verweerder hadden ingezet en die fraude en bedrog hebben gepleegd door beslaglegging op de woning van klager sub 1 en klaagster sub 3;
18) voortdurend in zijn processtukken, met name in de memorie van antwoord van 19 juli 2011, denigrerende en kwetsende opmerkingen heeft gemaakt;
19) met betrekking tot opdrachten aan deurwaarders en notarissen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt ingevolge artikel 3:13 BW;
20) aan heeft gegeven dat hij een akte niet-dienen zou nemen indien de advocaat van klager sub 1 op de roldatum van 27 december 2011 geen memorie van antwoord in het incidenteel appel zou nemen.
3.2 Klaagster sub 3 heeft benadrukt dat zij 9 jaar lang vreselijk onder alle procedures hebben geleden, en dat haar man er hartfalen aan over heeft gehouden.
3.3 Klaagster sub 3 acht zichzelf belanghebbende bij en dus ontvankelijk in de klachten nu zij met klager sub 1 is gehuwd, en samen met hem alles heeft doorgemaakt en in zijn huis woont waarop door Y. twee beslagen zijn gelegd.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder is sedert 2005/2006 opgetreden voor Y. E. B.V.(hierna Y.) inzake een geschil over een 14 maart 2002 gesloten huurovereenkomst met betrekking tot een bedrijfs- en kantoorruimte te E. tussen zijn cliënte Y. als verhuurder en X. Computers v.o.f als huurder. Klagers sub 1 en 2 waren vennoten van deze v.o.f. Bij akte gedateerd 3 september 2002 verklaren klagers sub 1 en 2 hun respectieve aandelen in X. Computers te hebben verkocht en geleverd per 31 december 2000.
4.2 Het geschil tussen partijen had in hoofdzaak betrekking op de volgende onderwerpen :
- wie is de huurder van de bedrijfs- en kantoorruimte (geworden);
- wat was de einddatum van de huurovereenkomst;
- welke bedragen zijn uit hoofde van deze huurovereenkomst verschuldigd geworden.
4.3 Over onder meer deze onderwerpen is een achttal procedures tussen partijen gevoerd. Het gerechtshof Arnhem heeft bij arrest van 19 april 2011 de vorderingen van Y. tegen klager sub 2 als (voormalig) vennoot van X. Computers v.o.f. toegewezen met bepaling dat de huurovereenkomst (tussen Y. en X. Computers v.o.f.) op 14 maart 2007 is geëindigd. Bij arrest van 2 oktober 2012 heeft hetzelfde gerechtshof de vorderingen van Y. tegen klager sub 1 als (voormalig) vennoot van X. Computers afgewezen.
5 BEOORDELING
5.1 Klagers verwijten verweerder ook in hoger beroep dat hij in de uitoefening van zijn opdracht om op te treden namens hun wederpartij in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld. Klagers stellen dat verweerder in de verschillende procedures van onjuiste feiten en veronderstellingen is uitgegaan, onwaarheden heeft gedebiteerd, rechters onjuist heeft voorgelicht en misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt.
5.2 Het hof neemt met de raad als uitgangspunt voor de beoordeling van de gedragingen van verweerder dat hij optrad als advocaat van de wederpartij van klagers. In die positie komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Van die advocaat wordt immers verwacht dat hij de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk dient, ook als dit ten nadele van de wederpartij is. Hij mag daarbij afgaan in het algemeen op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kon weten dat zij niet waar zijn. Dat een wederpartij (in een procedure) die standpunten betwist en meent daar goede gronden voor te hebben maakt dit niet anders. Ook rechterlijke beslissingen doen hier niet aan af. De advocaat draagt voor de inhoud daarvan geen (mede)verantwoordelijkheid en is jegens zijn cliënt in beginsel gehouden deze te executeren.
5.3 De grieven van klagers vormen een herhaling van de verwijten die zij verweerder reeds in eerste aanleg hebben gemaakt en deze miskennen het hiervoor genoemde uitgangspunt. Met de raad is het hof van oordeel dat geenszins is komen vast te staan dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld. De beslissing van de raad dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem- Leeuwarden van 4 maart 2013 onder nummer 12-151.
Aldus beslist op 11 november 2012 door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A. Minderhoud, P.T. Gründemann en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2014.