Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:256

Zaaknummer

7474

Inhoudsindicatie

Nu niet gebleken is dat ter zake verweerder enig verwijt valt te maken heeft de raad de klacht van klaagster tegen verweerder terecht ongegrond verklaard

Uitspraak

Beslissing

van 24 augustus 2015

in de zaak 7474

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 maart 2015, onder nummer R.4608/14.193, aan partijen toegezonden op 4 maart 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:29.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 3 juni 2015

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 juni 2015, waar klaagster en verweerder  zijn verschenen. 

3    KLACHT

3.1     Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gehouden aan de gedragsregels 1, 2 lid 1, 4, 7, 19, 23 en 35.

Gedragsregel 1

3.2     Klaagster heeft door de handelwijze van verweerder het vertrouwen in de advocatuur verloren. Klaagster heeft uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Uit deze uittreksels volgt dat verweerder sinds 2 november 2005 bestuurder is van de Stichting Y van de vennootschap van zijn zoon, B. BV. B. BV werkt voor opdrachtgevers in de financiële sector, waaronder A. NV. Voor A. NV incasseert B. BV premieachterstanden en beheert zij hypothecaire restschuldportefeuilles. Voorts blijkt uit deze uittreksels dat verweerder sinds 4 februari 2014 tevens algemeen directeur is van B. BV. Ten slotte volgt uit deze uittreksels dat de gevolmachtigde van A. NV, tevens contactpersoon van verweerder, gevolmachtigde van BV X is, welke vennootschap ter gelegenheid van de veiling van haar woning een eerste bod op haar woning heeft uitgebracht ad € 190.000,00.

Gedragsregel 2 lid 1

3.3     Verweerder is met de vennootschap van zijn zoon B. BV gelieerd aan A. NV. A. NV schakelt B. BV in op het moment dat verzekerden niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Verweerder is opgetreden tegen klaagster namens A. NV. Klaagster twijfelt aan de onafhankelijkheid van verweerder in deze zaak.

Gedragsregel 4

3.4     Klaagster verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig is geweest in de berekening van de opbrengsten uit het gelegde executoriaal derdenbeslag. Klaagster heeft verweerder meermaals tevergeefs gevraagd hierover duidelijkheid te verschaffen. Voorts bevreemdt het klaagster dat er twee verschillende deurwaarders zijn ingeschakeld, één deurwaarder die het derdenbeslag heeft gelegd en één deurwaarder die de aanzegging tot openbare verkoop van de woning heeft gedaan.

Gedragsregel 7

3.5     De neef van klaagster, mr. M., is (één van) de zakelijke partner(s) van verweerder. Voorheen was klaagster cliënte van mr. M.. Mr. M. heeft klaagster in de jaren ’90 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster is dan ook van mening dat sprake is van een tegenstrijdig belang, nu zij cliënte is geweest van de kantoorgenoot van verweerder.

Gedragsregel 19

3.6     Klaagster verwijt verweerder dat hij onnodig tot executie is overgegaan en klaagster geen redelijke termijn tot beraad heeft gegeven. Op 26 oktober 2013 is aan klaagster medegedeeld dat tot executie zou worden overgegaan en op 1 november 2013 is opdracht gegeven tot openbare verkoop van haar woning. Vanwege dit tijdsbestek heeft klaagster geen contrataxatie voor haar woning kunnen laten uitvoeren, dan wel andere maatregelen kunnen treffen of voorstellen kunnen doen teneinde executie te kunnen voorkomen.

Gedragsregel 23

3.7     Klaagster is van mening dat verweerder klaagster geen, althans onvoldoende, inzicht heeft verstrekt in de opbrengsten uit het gelegde executoriaal derdenbeslag.

Gedragsregel 35

3.8     Klaagster betwijfelt of de heer V. wel namens A NV mocht optreden. Naar de mening van klaagster is de heer V. niet gemachtigd om hypotheken op te zeggen. Klaagster betwijfelt dan ook of verweerder is opgetreden namens A. NV, nu verweerder slechts opdrachten van de heer V. heeft ontvangen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Het hof verwijst voor de feiten naar de vaststelling daarvan door de raad in de beslissing van 2 maart 2015 nu daartegen geen grieven zijn aangevoerd. Het hof  neemt deze ook tot uitgangspunt en voegt daar nog het volgende aan toe.

4.2    Naar aanleiding van een telefoongesprek dat klaagster en verweerder met elkaar hadden heeft verweerder met A. NV (hierna A) contact opgenomen om te bezien of via een onderhandse verkoop en bepaling van de restschuld na die verkoop, een regeling zou kunnen worden bereikt. Het voorstel dat verweerder namens A  heeft overgebracht is uiteindelijk niet door klaagster geaccepteerd.  Verweerder heeft vervolgens in het kader van de voorgenomen executie op verzoek van A  het huurbeding ingeroepen.

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster heeft in haar appelschrift tot uiting gebracht dat zij zich niet met de beoordeling door de raad kan verenigen. Ook in hoger beroep blijft zij van oordeel dat er bij de bepaling van haar schuldpositie fouten zijn gemaakt en de betrokken deurwaarders en de notaris, belast met de veiling, zonder deugdelijke gronden actie hebben ondernomen.

5.2    Nu echter niet gebleken is dat ter zake verweerder enig verwijt valt te maken heeft de raad de klacht van klaagster tegen verweerder terecht ongegrond verklaard. Het hof zal dan ook de beslissing van de raad bekrachtigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 maart 2015 onder nummer R.4608/14.193.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, M. Pannevis, M.L.J.C. van Emden-Geenen, en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2015.