Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:232

Zaaknummer

7425

Inhoudsindicatie

Verweerder stelde ook een beroepingsverzoek in in plaats van alleen een wijzigingsverzoek (t.a.v. alimentatie). Valt binnen de vrijheid van handelen van de advocaat van de wederpartij, ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 juni 2015

in de zaak 7425

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 19 januari 2015, onder nummer R.4450/14.36, aan partijen toegezonden op 20 januari 2015, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel a gegrond is verklaard, de klacht voor het overige ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:40.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 februari 2015 per fax ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de brief van verweerder aan het hof van 1 mei 2015 inclusief producties.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 mei 2015, waar verweerder is verschenen. Hij heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep nog van belang, in:

a)    dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet doordat hij nodeloos een procedure ex artikel 390 Rv jo artikel 382 Rv gevoerd heeft jegens klager waardoor deze hoge kosten heeft moeten maken;

b)    […..]

3.2    Klachtonderdeel b is door de raad ongegrond verklaard. Klager is daartegen niet in beroep gekomen. In hoger beroep is derhalve nog slechts klachtonderdeel a aan de orde.

    

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. In dat kader heeft hij een verzoek tot vaststelling van partner- en kinderalimentatie ingediend.

4.2    Bij beschikking van 22 december 2010 heeft de rechtbank Den Haag de kinderalimentatie op een bedrag van € 560,- per kind per maand en de partneralimentatie op een bedrag van € 180,- per maand bepaald. Bij beschikking van 21 december 2011 heeft het hof Den Haag de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de kinderalimentatie bekrachtigd en de door klager te betalen partneralimentatie op nihil gesteld.

4.3    In april 2012 heeft verweerder namens de ex-echtgenote een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie bij de rechtbank ingediend. In dat kader heeft klager in oktober 2012 een verweerschrift ingediend. Hieruit viel – naar de mening van verweerder - af te leiden dat de man al in 2011, dus nog voordat het hof Den Haag zijn beschikking van 21 december 2011 had gewezen, een nieuwe baan had gekregen met een veel hoger salaris dan dat waarvan het hof in zijn beschikking was uitgegaan. Verweerder heeft daarop namens zijn cliënte op 9 januari 2013 eveneens een verzoek tot herroeping ingediend bij het hof Den Haag.

4.4    Bij beschikking van 29 mei 2013 heeft het hof Den Haag het verzoek tot herroeping afgewezen. Daartoe heeft het hof geoordeeld dat de herroepen beschikking, die ziet op een uitkering tot levensonderhoud, zich naar haar aard verzet tegen (een verzoek tot) herroeping, nu van een dergelijke beschikking te allen tijde wijziging kan worden verzocht. Het hof heeft aanleiding gezien de ex-echtgenote van klager te veroordelen in de proceskosten, nu – aldus het hof – de herroepingsprocedure volstrekt nodeloos is gevoerd.

4.5    Het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie is bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 afgewezen.

4.6    In december 2014 heeft verweerder namens cliënte (onder meer) een nieuw verzoek tot wijziging van de kinder- en partneralimentatie ingediend. Bij beschikking van 4 maart 2015 heeft de rechtbank Den Haag de kinderalimentatie per 19 december 2014 bepaald op een bedrag van € 669,21 per kind per maand. De door klager vanaf 19 december 2014 te betalen partneralimentatie is vastgesteld op € 1.000,- per maand.

4.7    Bij brief van 29 juni 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft zich in zijn beslissing van 19 januari 2015 aangesloten bij de uitspraak van het hof Den Haag dat de herroepingsprocedure nodeloos is gevoerd, en heeft op die grond geoordeeld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de jegens klager in acht te nemen zorgvuldigheid.

5.2    Verweerder heeft, kort weergegeven, als grieven aangevoerd dat de procedure niet nodeloos is gevoerd, dat hij het herroepingsverzoek veiligheidshalve heeft ingediend en dat hij daarmee bleef binnen de ruimte die hij heeft om de belangen van zijn cliënte zo goed mogelijk te dienen.

5.3    Het hof overweegt dat de klacht het handelen van verweerder als advocaat van klagers wederpartij betreft. Uitgangspunt bij het beoordelen van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die zonder dat zij tot enige noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.4    Het hof dient het handelen van verweerder aan de hand van voormelde maatstaf te beoordelen. Daarbij heeft te gelden dat uit de omstandigheid dat het hof Den Haag in zijn beschikking van 29 mei 2013 heeft geoordeeld dat de herroepingsprocedure volstrekt nodeloos is gevoerd, niet zonder meer volgt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof dient zich daarover aan de hand van de genoemde maatstaf zelfstandig een oordeel te vormen en is daarbij niet gebonden aan voormelde, uiteraard niet aan tuchtrechtelijke normen getoetste, uitspraak van het hof.

5.5    Het hof stelt vast dat verweerder aan het instellen van herroeping naast een wijzigingsverzoek  destijds een aantal argumenten ten grondslag heeft gelegd. Zo was voor verweerder niet zeker of met de eerder ingestelde wijzigingsprocedure hetzelfde kon worden bewerkstelligd als met herroeping, nu het nog maar de vraag was of van een wijziging van omstandigheden sprake was. Ook speelde voor verweerder daarbij het punt van de eventuele terugwerkende kracht. Nu het indienen van een verzoek tot herroeping was gebonden aan een termijn, hetgeen niet gold voor een wijzigingsverzoek, heeft verweerder veiligheidshalve besloten ook voor het anker van de herroeping te gaan liggen. Verweerder achtte het opportuun om bij dezelfde rechter uit te komen, die de beslissing van 21 december 2011 had gegeven, om daar de discussie te openen en voort te zetten.

5.6    Het hof is – anders dan de raad – op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klager heeft gehandeld binnen de grens die hem jegens klager vrijstond en dat hij door een verzoek tot herroeping in te dienen de hem toekomende vrijheid om in het belang van zijn cliënte te handelen niet heeft overschreden. De door verweerder voor de herroeping aangevoerde gronden vallen niet aanstonds als kennelijk ongegrond aan te merken. De grieven van verweerder slagen mitsdien in zoverre. De beslissing van de raad zal, voor zover aan het hof voorgelegd, worden vernietigd en klachtonderdeel a zal alsnog ongegrond worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 19 januari 2015, gewezen onder nummer R.4450/14,36 voor zover aan het hof voorgelegd, namelijk voor zover de raad klachtonderdeel a gegrond heeft verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;

-    verklaart klachtonderdeel a alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J.L.F. Schakenraad, M.L.J.C. van Emden-Geenen en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.