Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-09-2009
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0531
Zaaknummer
5390
Inhoudsindicatie
Verweerder was ex. art. 60b geschorst, voldeed niet aan diverse verordeningen en trad op bij rechterlijk college tijdens schorsing. Gegrond. Schrapping.
Uitspraak
4 september 2009
No. 5390
Hof van Discipline
Beslissing
Naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder,
tegen:
Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam,
deken.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 8 december 2008, onder nummer R.3073/08.105, aan partijen toegezonden op 16 december 2008, waarbij een klacht van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 15 januari 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van verweerder van 17 januari 2009;
- de brief van verweerder van 5 februari 2009;
- de antwoordmemorie van de deken;
- de pleitnota van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 juni 2009, waar verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam zijn verschenen.
3. De klacht
De deken verwijt verweerder dat hij:
a. sinds zijn schorsing van 2 april 2007 er geen blijk van heeft gegeven te willen komen tot een hervatting van zijn praktijkuitoefening van advocaat en dus de redenen voor zijn schorsing te willen wegnemen. Dit nalaten betaamt een behoorlijk advocaat niet;
b. de hoofdelijke omslag voor het Ordejaar 2006/2007 en 2007/2008 niet heeft voldaan;
c. geen opgave heeft gedaan in het kader van de Centrale Controle Verordeningen 2006;
d. niet beschikt over een stichting Derdengelden;
e. niet verzekerd is voor het beroepsaansprakelijkheidsrisico;
f. niet heeft voldaan aan de Verordening op de Permanente Opleiding, nu verweerder over 2007 een tekort heeft van 11 punten;
g. in strijd met het feit dat hij met ingang van 2 april 2007 is geschorst in de uitoefening van de praktijk, als advocaat is opgetreden in een procedure bij het Haagse hof.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
- Verweerder is op 21 maart 2003 beëdigd tot advocaat en procureur in het arrondissement Rotterdam;
- Verweerder oefende sinds zijn beëdiging de praktijk uit ten kantore van mr. N. Advocaten te Rotterdam onder het patronaat van mr. N.;
- Op 27 april 2005 is aan verweerder het certificaat Beroepsopleiding Advocatuur uitgereikt;
- Sinds 18 mei 2005 is verweerder onvoorwaardelijk ingeschreven als advocaat;
- De stageverhouding tussen verweerder en zijn patroon is omstreeks juni 2005 geschorst krachtens artikel 9 lid 6 van de Stageverordening 2005. De arbeidsovereenkomst tussen mr. N. en verweerder is met ingang van 1 december 2006 door de kantonrechter te Rotterdam op verzoek van mr. N. ontbonden;
- Bij beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 2 april 2007 is verweerder op grond van artikel 60b, subsidiair 60c Advocatenwet, voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk met ingang van de datum van de uitspraak. Deze beslissing is bij deurwaardersexploot van 3 april 2007 aan verweerder betekend. Verweerder heeft tegen deze beslissing geen hoger beroep ingesteld;
- Op 1 juni 2007 heeft de Raad van Toezicht in het arrondissement Rotterdam verweerder meegedeeld dat aan hem geen stageverklaring zou worden afgegeven. Verweerder heeft zonder succes beroep tegen deze beslissing ingesteld;
- Verweerder is namens de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, tot betaling van de hoofdelijke omslag voor het Ordejaar 2006/2007. Verweerder heeft in deze procedure een reconventionele vordering ingesteld, zijn voormalig werkgever in vrijwaring opgeroepen en zich beroepen op een opschortingsrecht, omdat de Orde en zijn voormalig werkgever hun verplichtingen jegens hem niet waren nagekomen. De vordering van de Orde van Advocaten is bij vonnis van 23 oktober 2008 toegewezen, de door verweerder ingestelde reconventionele vordering is hem ontzegd;
- Bij brief van 30 december 2007 heeft verweerder de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten om ontheffing gevraagd van de verplichting op grond van artikel 3 eerste lid van de Verordening op de Permanente Opleiding om jaarlijks 16 opleidingspunten te behalen. Dit verzoek is afgewezen;
- Verweerder heeft geen opgave gedaan in het kader van de Centrale controle Verordeningen 2006. De opgave door verweerder in het kader van genoemde verordening over het jaar 2007 is door de Nederlandse Orde van Advocaten ontvangen eind mei 2008. Uit de bijlagen volgt dat verweerder niet beschikt over een stichting Derdengelden en dat hij niet is verzekerd voor het beroepsaansprakelijkheidsrisico;
- Bij brieven van 31 januari 2008 en 14 juli 2008 heeft verweerder zich respectievelijk gericht tot de sector civiel recht van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage en diens president. De brieven hebben betrekking tot een lopende procedure waarin mr. B., advocaat te ‘s-Gravenhage, als procureur van verweerder optreedt.
5. De beoordeling
5.1 Verweerder heeft de raad verzocht de behandeling van de onderhavige klacht te verwijzen naar een andere Raad van Discipline, welk verzoek bij brief van 5 november 2008 door de raad is afgewezen. Verweerder heeft bij de raad geen verweer gevoerd tegen de ingediende klacht, zodat de raad de in de klachtonderdelen a tot en met g vermelde feiten als vaststaand heeft aangenomen en gegrond heeft verklaard. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen en het feit dat verweerder geen aanstalten maakt om daarin verandering te brengen, is aan hem de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd.
5.2 Verweerder heeft drie grieven aangevoerd tegen de beslissing van de raad. Voorts stelt hij dat hij zich niet kan verenigen met sommige van de door de raad vastgestelde feiten. Nu het hof op grond van de zich in het dossier bevindende stukken de feiten opnieuw heeft vastgesteld, behoeft het bezwaar van verweerder tegen de door de raad vastgestelde feiten geen nadere bespreking.
5.3 In zijn eerste grief stelt verweerder dat de bestreden beslissing nietig is omdat de deken in het verleden zitting heeft gehad in de Raad van Discipline en in zijn hoedanigheid van lid van die raad heeft meebeslist in een klachtzaak van S. tegen de voormalig patroon van verweerder met – naar verweerder stelt – een onrechtmatige afgeleide klacht tegen hem. Hij beroept zich op gedragsregel 34 onder 1 en a contrario op artikel 47 lid 3 Advocatenwet (Aw) alsmede op artikel 6 lid 1 Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM). Verweerder stelt – zo begrijpt het hof - dat hij om die reden de raad heeft verzocht de behandeling van de klacht te verwijzen naar een andere raad.
Deze grief faalt. De door verweerder aangehaalde gedragsregel heeft betrekking op een advocaat als zodanig en niet op de deken die in die hoedanigheid een klacht indient tegen een in zijn arrondissement ingeschreven advocaat. Artikel 47 lid 3 Aw luidt dat een lid-advocaat of plaatsvervangend lid-advocaat op straffe van nietigheid geen deel mag nemen aan de behandeling van een zaak waarin hij als deken onderzoek heeft verricht. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Dat de deken in het verleden deel heeft uitgemaakt van de raad en heeft meebeslist in een andere klachtzaak dan de onderhavige levert geen schending op van artikel 6 lid 1 EVRM. De door verweerder verzochte verwijzing naar een andere raad heeft de raad op goede gronden afgewezen.
5.4 In de tweede grief stelt verweerder dat de raad willens en wetens heeft geweigerd hem te horen, terwijl hij in de derde grief stelt dat de raad de beslissing heeft gebaseerd op bescheiden, gegevens, feiten en omstandigheden waarover hij zich niet heeft uitgelaten. Het hof verwerpt deze grieven. In 5.3 heeft het hof reeds overwogen dat de raad de verzochte verwijzing op goede gronden heeft afgewezen. Verweerder is bij brief van 20 november 2008 door de raad opgeroepen voor de behandeling bij de raad, welke oproep verweerder voor ontvangst heeft getekend. Verweerder was derhalve op de hoogte van de behandeling van zijn zaak door de raad, doch heeft er om hem moverende redenen voor gekozen niet te verschijnen. Vervolgens is verweerder van de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen bij dit hof. Nu het hoger beroep er tevens toe dient omissies uit eerste aanleg te herstellen en verweerder daarvan gebruik heeft gemaakt door ter zitting van het hof te verschijnen en het hof hem in de gelegenheid heeft gesteld zich inhoudelijk te verweren tegen de door hem ingediende klacht, kan niet gesproken worden van schending van artikel 6 lid 1 EVRM zoals verweerder stelt. Ter zitting van het hof is verweerder uitdrukkelijk verzocht inhoudelijk te reageren op de tegen hem ingediende klachtonderdelen, hetgeen hij heeft nagelaten. Verweerder heeft zich beperkt tot de door hem geformuleerde bezwaren tegen de gevolgde procesgang, welke bezwaren, zoals hiervoor overwogen, door het hof worden verworpen. Het is het hof, mede gelet op de stukken van eerste aanleg en de door de deken bij antwoordmemorie overgelegde bescheiden, niet gebleken dat het gestelde in de klachtonderdelen onjuist is.
5.5 Met de raad is het hof van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen, de maatregel van schrapping van het tableau passend en geboden is. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 8 december 2008 onder nummer R. 3073/08.105.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. P. Heidinga, P.M.A. de Groot-van Dijken, W.M. Poelmann en A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2009.