Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0398

Zaaknummer

5524

Inhoudsindicatie

Beroep op nietigheid van de beslissing van de raad, waarvan beroep, omdat de beslissing niet door de voorzitter van de behandelend kamer ingetekend maar door een plaatsvervangend voorzitter die de uitspraak heeft gedaan. Beroep verworpen.

Uitspraak

8 maart 2010

No. 5524

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klagers,

tegen:

verweerster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 8 juni 2009, onder nummer R.3081/08.113IV, aan partijen toegezonden op 10 juni 2009, waarbij het verzet van klagers op de voorzittersbeslissing van 21 juli 2008, verzonden op 22 juli 2008, betreffende een klacht van klagers tegen verweerster ongegrond is verklaard.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, gedateerd 26 juni 2009, is op 30 juni 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brieven van verweerster d.d. 16 en 20 juli 2009;

-  brief met bijlagen van verweerster van 25 december 2009;

- de brieven met bijlagen van klagers van 8 juli 2009 en 28 december 2009;

- de pleitnota en daaraan gehechte bijlagen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 januari 2010, waar klagers, vergezeld van hun gemachtigde,  zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt het volgende in:

Klagers verwijten verweerster dat zij:

a. in twee kort gedingprocedures heeft verzuimd een procureur te stellen;

b. omtrent klachtonderdeel a een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven aan de Voorzieningenrechter, de Deken en de Raad van Discipline, en daarin tegen beter weten in en in strijd met de feiten volhardt;

c. een teveel aan proceskosten ad € 3.701,- heeft geïncasseerd.

4. De feiten en het procesverloop

4.1. Het volgende is komen vast te staan.

4.2 De plaatsvervangend voorzitter van de raad heeft bij beslissing van 21 juli 2008 klagers ten aanzien van klachtonderdeel a en klachtonderdeel b (gedeeltelijk) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b (gedeeltelijk) en c als kennelijk ongegrond afgewezen.

4.3 Tegen deze beslissing hebben klagers verzet gedaan. De zaak is op de zittingen van de raad van 1 september 2008 en 6 april 2009 behandeld onder voorzitterschap van mr. P.H. Veling (op de laatste zitting is de onderhavige zaak gevoegd behandeld met de zaak onder raadnummer R.2943.157III, waartegen eveneens beroep is ingesteld. Die zaak staat bij het hof geregistreerd onder nummer 5523). Het proces-verbaal van de zitting van 6 april 2009 vermeldt het volgende:

Ter zitting zijn … verschenen, klager respectievelijk klaagster.

De voorzitter stelt met instemming van klagers vast dat de zaken X./ Y. III en X./Y. IV gezamenlijk worden behandeld.

Klager voert het woord volgens een door hem overgelegde pleitnota.

Klaagster

Ik heb geen aanvullende opmerkingen. Mijn man en ik hebben de pleitnota samen opgesteld.

De voorzitter sluit de behandeling en deelt mede dat uitspraak zal volgen op 8 juni 2009.

4.4 Bij beslissing van de raad, volgens de slotpassage gewezen onder voorzitterschap van mr. P.H. Veling, en op 8 juni 2009 uitgesproken door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend voorzitter, is het verzet ongegrond verklaard. De beslissing is ondertekend door de griffier en de voorzitter. De handtekeningen zijn onleesbaar. Klagers gaan ervan uit dat de ondertekende voorzitter mr. Holtrop is geweest.

4.5 Bij brief van 13 juni 2009 hebben klagers zich gewend tot de raad met bezwaren tegen de omvang van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 6 april 2009 en de ondertekening van de beslissing van 8 juni 2009. Klagers concluderen dat het proces-verbaal non-existent is, dat de beslissing valselijk is opgemaakt, hetgeen verzuimen en gebreken opleveren als gevolg waarvan de beslissing nietig is, welke nietigheid wordt ingeroepen.

4.6. De griffier van de raad heeft klagers bij brief van 24 juni 2009 meegedeeld dat, indien klagers menen dat er gronden zijn die bij de beslissing tot nietigheid zou leiden, zij zich tot het hof dienen te wenden.

4.7. In de appelmemorie verwijzen klagers naar hun brief van 13 juni 2009 en de brief van de griffier van de raad van 24 juni 2009. Zij stellen zich primair op het standpunt dat de vraag naar de nietigheid dient te worden beantwoord door de raad en, subsidiair, zo begrijpt het hof, op het standpunt dat het hof de nietigheid dient vast te stellen. Daaraan wordt toegevoegd dat uitdrukkelijk geen beroep wordt gedaan op herziening, noch op vernietigbaarheid.

4.8. Naar aanleiding van de brief van de griffier van het hof van 2 juli 2009 hebben klagers, bij brief van 8 juli 2009, verder onder meer gesteld dat zij van mening zijn dat niet hoeft te worden ingegaan op de inhoud van de beslissing van de raad. Het beroep op nietigheid staat los van de inhoud, aldus klagers.

4.9. Bij brief met bijlagen van 28 december 2009 hebben klagers vijf grieven aangevoerd en verzocht, kort samengevat:

- de beslissing van de raad te vernietigen en de klacht opnieuw te beoordelen;

- verweerster hangende het onderzoek met onmiddellijke ingang te schorsen dan wel van het tableau te verwijderen.

4.10. Het hof gaat uit van de feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De beoordeling

5.1. Ten aanzien van de vraag of het beroep op nietigheid van de beslissing van de raad van 8 juli 2009 ter beoordeling aan de raad dan wel aan het hof dient te worden gebracht overweegt het hof als volgt.

De beslissing van de raad, ten aanzien waarvan niet in geschil is dat die is gewezen door de daarin genoemde leden, doet zich naar het uiterlijk voor als een de betrokkenen bindende en voor gerechtelijke tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke uitspraak. Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen brengt mee dat de nietigheid van zodanige uitspraak uitsluitend door aanwending van het daartegen openstaande rechtsmiddel geldend kan worden gemaakt. Zulks is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in civiele zaken (bijvoorbeeld HR 13 september 1991, NJ 1991/767, en HR 24 oktober 2003, NJ 2004/558). Er bestaat geen aanleiding om voor het advocatentuchtrecht anders te oordelen.

Derhalve is het hof bevoegd om kennis te nemen van de zaak.

5.2. Het beroep van klagers op de nietigheid of non-existentie van het proces-verbaal van 6 april 2009, hetgeen aanleiding zou geven tot nietigheid van de beslissing van de raad van 8 juni 2009, faalt. De klacht dat in het proces-verbaal van de zitting van 6 april 2009 niet staat opgenomen dat verweerster niet is verschenen mist feitelijke grondslag. Uit de opsomming van degenen die wel zijn verschenen – waartoe verweerster niet hoort – volgt dat verweerster niet is verschenen. De klacht als zou het proces-verbaal ‘volkomen inhoudsloos’ zijn wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Klagers hebben niet uiteengezet wat huns inziens nog meer in het proces-verbaal had behoren te worden opgenomen. Het hof voegt hieraan toe dat een proces-verbaal niet een woordelijk verslag behoeft in te houden. Volstaan kan worden met vermelding van relevante feiten. Het beroep van klagers op HR 22 april 1986, NJ 1986/783 (een strafzaak)  faalt, reeds omdat in die zaak sprake was van het geheel ontbreken van een proces-verbaal.

5.3. Ook het beroep van klagers op de nietigheid van de beslissing van de raad van 8 juni 2009, op de grond dat die beslissing niet is getekend door de voorzitter of rechters die de beslissing hebben gewezen, maar door de plaatsvervangend voorzitter die de beslissing heeft uitgesproken, faalt. Dit beroep van klagers is uitsluitend gebaseerd op de stelling dat een beslissing van de raad alleen kan worden ondertekend door de voorzitter of de rechters die de beslissing gegeven hebben. De stelling vindt geen steun in het recht, zoals aanstonds blijkt uit artikel 230 lid 3 Rv. Daaraan doet niet af dat klagers poneren dat dit derde lid in strijd is met het eerste lid van die bepaling.

5.4. Het hof komt niet toe aan de behandeling van de grieven aangevoerd in brief van 28 december 2009. Ná het verstreken zijn van de appeltermijn kunnen geen nieuwe grieven worden aangevoerd.

6. De beslissing

Het hof:

verwerpt het beroep op de nietigheid van de beslissing van de raad van 8 juni 2009.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.J. Baauw, A.D.R.M. Boumans, G. Creutzberg en A.G. Scheele-Mülder, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2010.