Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:52

Zaaknummer

17-850/DB/OB

Inhoudsindicatie

Het staat klaagster vrij de klacht opnieuw in te dienen indien hierover door de tuchtrechter nog geen tuchtrechtelijk oordeel is gegeven, mits de klacht voldoet aan de daartoe door de wet gestelde vormvereisten en binnen de in artikel 49 lid 1 sub a Advocatenwet bedoelde gestelde termijn.

Inhoudsindicatie

De geheimhoudingsplicht van een advocaat geldt tegenover zijn cliënt niet ten opzichte van de wederpartij. Advocaat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op verzoek van haar cliënt heeft gecorrespondeerd met een door klager daartoe aangewezen derde. Dat, zoals klaagster stelt, informatie uit de brief aan die derde bekend is geworden bij anderen dan de heer vd V valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 16 april 2018

in de zaak 17-850/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

                         

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 22 maart 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 19 oktober 2017  met kenmerk 48-17-030K , door de raad ontvangen op 20 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 februari 2018 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerster.

1.4      Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 19 oktober 2017, met bijlagen;

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klaagster was gehuwd met de heer C. De heer C heeft zich, na tussenkomst van zijn werkgever, tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure.  De heer C was opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis te Gent.

2.2      De advocaat van klaagster heeft op 24 oktober 2014 namens klaagster een verzoek tot echtscheiding en op 31 oktober 2014 een verzoek tot voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend.

2.3      Verweerster schreef per mail van 20 november 2014 het volgende aan de advocaat van klaagster : “In uw voorstel mis ik onder meer het belangrijkste onderdeel, namelijk het door uw cliënte naar de rekening van de dochter van partijen (……) weggesluisde bedrag van afgerond € 77.000,-. Het spreekt voor zich dat (……) beschadigd wordt door haar op een dergelijke wijze bij de echtscheiding te betrekken (….)” Verweerster schreef vervolgens  per email aan de heer X het volgende : “Ik schreef aan de advocaat van (klaagster) een stevige brief, die je hierbij aantreft. Ik kies ervoor deze nog even niet aan (cliënt) te sturen.  (……..).

Intussen belde mij ook een meneer van de ING (…….). Er is nu een achterstand in de betaling vanaf oktober, die hij niet schrikbarend hoog vond, zeker niet toen ik vertelde dat al het spaargeld nu bij (klaagster) is, zodat hij voor incassering bij haar en bij (cliënt) moet zijn.”

 

2.4      Op 21 november 2014 is de heer C overleden.

2.5      Op 31 december 2014 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerster en de ING bank. Per email d.d. 30 januari 2015 is zijdens de ING het volgende aan klaagster bevestigd: “Naar aanleiding van uw verzoek meld ik u dat er op 31-12-2014 telefonisch contact is geweest met (verweerster), conform de gemaakte afspraak die ik met haar gemaakt had.

Hierin werd door (verweerster) medegedeeld dat de heer C(…..) was overleden.”

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster een ontoelaatbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van klaagster, doordat zij vertrouwelijke en persoonlijke informatie over klaagster heeft gedeeld met een derde, te weten de toenmalige werkgever van haar cliënt;

2.    verweerster zonder toestemming van klaagster contact heeft opgenomen met de bank waar klaagster een rekening had.

 

4          VERWEER

Primair:

4.1      Klaagster heeft op 24 december 2014 een klacht tegen verweerster ingediend, welke klacht op 4 februari 2015 is ingetrokken. Klaagster heeft deze klacht in maart 2017 opnieuw ingediend en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.

Subsidiair:

4.2      Op 20 oktober 2015 heeft de heer X, als vriend van cliënt, telefonisch contact opgenomen met verweerster met de mededeling dat de echtgenote van cliënt een echtscheiding wenste. Verweerster heeft cliënt uitgenodigd voor een gesprek bij haar op kantoor op 22 oktober 2014. Cliënt was er op dat moment slecht aan toe. Hij was toen voor een paar dagen opgenomen in een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis.

4.3      De cliënt van verweerster heeft verweerster, in verband met zijn slechte psychische gesteldheid, verzocht correspondentie en stukken in de echtscheidingsprocedure tegen klaagster niet meer aan hemzelf maar aan zijn vriend toe te sturen en ook overigens met hem overleg te voeren.

4.4      Op 4 november 2014 is cliënt opnieuw met een IBS in een kliniek opgenomen. Op 7 november 2014 heeft een verhoor van klager plaatsgevonden. Verweerster heeft cliënt tijdens het verhoor bijgestaan. Tijdens het verhoor is besproken dat alle informatie in de diverse procedures niet met cliënt zou worden gedeeld maar met zijn vriend. Mede op basis van die afspraak is de bekrachtiging van de IBS van cliënt afgewezen. Client heeft daarop meerdere dagen vrijwillig in het ziekenhuis verbleven is vervolgens teruggekeerd naar de woning op het terrein van zijn vriend.

4.5      Verweerster heeft in lijn met hetgeen met cliënt was afgesproken en ter gelegenheid van de BOPZ zitting was besproken de mail van 20 november 2014 aan de vriend van cliënt gestuurd. Uit deze mail blijkt verder dat verweerster gebeld is door een medewerker van de ING in verband met de betalingsachterstand van de hypotheekrente.

4.6      Op 31 december 2014 heeft telefonisch contact plaatsgevonden met een bankmedewerker van de ING. Verweerster heeft hem ervan op de hoogte gesteld dat cliënt was overleden. De bankmedewerker was hiermee nog niet bekend. Het telefoongesprek is hiertoe beperkt gebleven. Verweerster betwist dat zij de bankmedewerker heeft benaderd om haar informatie over de uitkering van een levensverzekering te verstrekken.  

 

5          BEOORDELING

Primair:

5.1      De raad gaat voorbij aan het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerster. Ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem of haar een onherroepelijke geworden tuchtrechtelijke beslissing is genomen. Hiervan is in deze geen sprake. Klaarblijkelijk is door klaagster al eerder een klacht bij de deken ingediend, welke door haar is ingetrokken. Het staat klaagster vrij de klacht opnieuw in te dienen indien hierover door de tuchtrechter nog geen tuchtrechtelijk oordeel is gegeven, mits de klacht voldoet aan de daartoe door de wet gestelde vormvereisten en binnen de in artikel 49 lid 1 sub a Advocatenwet bedoelde gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Subsidiair:

Ad onderdeel 1

5.2      Op een advocaat rust een geheimhoudingspicht ten aanzien van hetgeen zijn cliënt hem of haar toevertrouwt. Deze geheimhoudingsplicht geldt uitsluitend jegens de cliënt, niet ten opzichte van de wederpartij. Ten aanzien van de advocaat van de wederpartij geldt dat een advocaat een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem of haar passend voorkomt. Ook geldt dat deze vrijheid niet ten gunste van een wederpartij mag worden beknot, tenzij de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

5.3      Vast staat dat verweerster per email van 20 november 2014 informatie heeft verschaft aan een derde , te weten aan een vriend van haar cliënt. Voor zover verweerster haar geheimhoudingsplicht hiermee zou hebben geschonden, zou haar hiervan enkel door haar cliënt een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Aan de tuchtrechter ligt derhalve enkel ter beoordeling de vraag voor of verweerster door haar email van 20 november 2014 aan de heer X de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad.

5.4      Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat de afspraak met haar cliënt om de correspondentie in en het overleg over de echtscheidingsprocedure via de heer X te laten verlopen niet schriftelijk is vastgelegd omdat haar cliënt daartoe op dat moment niet in staat was. Naar het oordeel van de raad is op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde voldoende aannemelijk geworden, dat de heer X de cliënt van verweerster ter zijde stond en derhalve niet een willekeurige derde was alsmede dat verweerster heeft gehandeld conform de met haar cliënt gemaakte afspraak om te corresponderen en overleg te voeren met de heer X. Onder die omstandigheden kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden aangerekend dat zij haar mail van 20 november 2014 aan de heer X heeft gestuurd. Dat, zoals klaagster stelt, informatie uit die brief bekend is geworden bij anderen dan de heer X valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. De raad zal op grond van het bovenstaande het eerste onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

Ad onderdeel 2

5.5     In het tweede onderdeel van de klacht verwijt klaagster verweerster dat zij zonder toestemming van klaagster contact heeft opgenomen met de ING bank en naar het bestaan van een levensverzekering zou hebben geïnformeerd. Verweerster heeft verklaard dat zij telefonisch was benaderd door de ING bank in verband met achterstallige hypotheekrentebetalingen en dat er op 31 december 2014 conform afspraak met de medewerker van de bank  opnieuw telefonisch contact is geweest. Verweerster betwist uit zichzelf contact met de ING bank te hebben gezocht en naar het bestaan van een levensverzekering te hebben gevraagd. De stellingen van klaagster worden evenmin door de medewerker van de ING bank in zijn email van 30 januari 2015 bevestigd. Aldus mist het tweede onderdeel van de klacht feitelijke grondslag en zal ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

 

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;

 

 

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. A. Groenewoud en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2018

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2018

 

verzonden aan:

-            de gemachtigde van klaagster

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

                                   Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klaagster

-            verweerster

-          de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-          de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl