Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:55

Zaaknummer

18-202/DB/RO

Inhoudsindicatie

Advocaat is niet verplicht om vordering in rechte in te stellen ter  hoogte van door cliënt gewenste bedrag. Begrijpelijk dat advocaat op basis van vertrouwensbreuk zich heeft teruggetrokken.

Inhoudsindicatie

Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 17 april 2018

in de zaak 18-202/DB/RO

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Discipline van 12 maart 2018 waarbij het Hof de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft aangewezen voor de behandeling van de klacht die klaagster tegen verweerder heeft ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”). De raad ontving op 16 maart 2018 het klachtdossier van de griffier van het Hof van Discipline.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klaagster stelt schade te hebben geleden door handelen van de Hogeschool X. Klaagster heeft zich in dit verband voor rechtsbijstand eerst gewend tot haar rechtsbijstandsverzekeraar.  Nadat de zaak door een jurist van de rechtsbijstandsverzekeraar is behandeld, die namens klaagster een schadevergoeding van €137.502,13 vorderde, is de behandeling van de zaak overgedragen aan verweerder.

1.2      Verweerder heeft op 13 juli 2017 een sommatiebrief gestuurd aan de Hogeschool X. waarin hij namens klaagster een schadevergoeding heeft gevorderd welke nog hoger lag dan het eerder door de rechtsbijstandsverzekeraar genoemde bedrag. De Hogeschool heeft aansprakelijkheid afgewezen.

1.3      Verweerder heeft vervolgens een conceptdagvaarding opgesteld en heeft deze bij e-mail d.d. 6 oktober 2017 aan klaagster toegezonden. Verweerder heeft in zijn e-mailbericht aan klaagster aangegeven en toegelicht dat hij tot de conclusie was gekomen dat de in de dagvaarding te vorderen schadevergoeding aanzienlijk lager was dan de aanvankelijk berekende vordering, namelijk een bedrag van in totaal € 67.062,20 + PM.

 

1.4      Klaagster heeft in reactie op de conceptdagvaarding bij brief van 6 oktober 2017 onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

 

 “Ik heb heel duidelijk 4 incidenten in kaart gebracht met alle feiten en op basis daarvan heb ik een berekening gemaakt wat de totale schade is. (…) Ik vind persoonlijk dat een advocaat niet zijn eigen gang gaat wat het beste is voor mij. Ik heb heel duidelijk tegen [rechtsbijstandsverzekeraar] gezegd dat ik geen advocaat wil die zijn eigen gang gaat. (…) Ik adviseer u om gewoon mijn eigen berekening aan te houden en mijn vier incidenten. Daar was ik heel duidelijk over bij onze eerste gesprek. Ik wil niet dat u daarvan afwijkt. Als u niet in staat bent om mijn zaak verder voort te zetten, dan wil ik graag dat u mij dat aan geeft.”

 

1.5      Verweerder heeft klaagster bij e-mailbericht d.d. 8 oktober 2017 als volgt bericht:

“Helaas gaat u niet in op de argumenten die ik noem en wenst u klaarblijkelijk de leiding te hebben bij de behandeling van uw zaak. Helaas ben ik als advocaat verplicht de leiding te nemen. Simpel de door u verlangde schadevordering instellen staat daarmee op gespannen voet. Dit zal ik dan ook niet doen.

Gelet op de zeer dwingende toon van uw laatste alinea kan ik niet anders dan concluderen, dat er geen grond is voor een verdere voortzetting van mijn werkzaamheden voor u. Het dossier zal door mij worden gesloten.”

1.6      Verweerder heeft de behandeling van de zaak neergelegd.

1.7      Bij brief d.d. 16 oktober 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    eigenhandig de hoogte van de gevorderde schadevergoeding in de door hem opgestelde conceptdagvaarding heeft aangepast van €137.502,13 naar € 30.000,--;

2.    toen klaagster hem hiermee confronteerde, zich zonder voorafgaand overleg met klaagster als advocaat van klaagster heeft teruggetrokken, waardoor zij schade heeft geleden.

 

3             VERWEER

3.1      De klacht is ongegrond. Bij toezending van de conceptdagvaarding aan klaagster heeft verweerder een toelichting gegeven en heeft hij klaagster verzocht om commentaar op de dagvaarding. Indien klaagster overleg had willen plegen over de dagvaarding, was verweerder daartoe zeker bereid geweest. Klaagster reageerde echter door simpelweg te stellen dat verweerder haar eisen diende te volgen en als hij dit niet kon doen, hij dan de zaak diende neer te leggen. Dit heeft verweerder vervolgens gedaan.    

3.2      Verweerder heeft niet tegen de kennelijke wil van klaagster gehandeld. Er is slechts een concept voorgelegd aan klaagster om haar commentaar daarop te vernemen. De conceptdagvaarding is niet zonder klaagsters toestemming naar buiten gebracht.

3.3      Op een advocaat rust niet de verplichting om een opdracht voort te zetten indien hij met de cliënt ernstig van mening verschilt over de te volgen strategie. Tot slot heeft verweerder bij de beëindiging van zijn werkzaamheden de benodigde zorgvuldigheid betracht. Er dreigde geen termijn te verstrijken.

 

4             BEOORDELING

4.1      Gedragsregel 9 lid 1 bepaalt dat de advocaat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en dat hij zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Hij mag evenwel geen handelingen verrichten tegen de kennelijke wil van de cliënt.

4.2      Een advocaat is niet gehouden een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klaagster is verweerder bij het opstellen van de conceptdagvaarding tot de conclusie gekomen dat hij geen mogelijkheden zag om de eerder becijferde schadevergoeding  met succes in rechte te vorderen. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Verweerder heeft ook geen handelingen verricht tegen de kennelijke wil van klaagster; verweerder heeft enkel een concept dagvaarding aan klaagster zelf toegestuurd. Indien klaagster zich niet met de bevindingen en het gegeven advies van verweerder kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden.

4.3      Gedragsregel 9 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (Gedragsregel 9 lid 3). De voorzitter is van oordeel dat begrijpelijk is dat verweerder op basis van de inhoud en toonzetting van het e-mailbericht van klaagster   van 6 oktober 2017 heeft geconcludeerd dat sprake was van een vertrouwensbreuk en dat hij zich op basis daarvan genoodzaakt zag de behandeling neer te leggen. Niet gebleken is dat verweerder zich op een ongelegen moment heeft teruggetrokken. Dat klaagster vervolgens niet langer op kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar een (andere) advocaat zou kunnen inschakelen kan aan verweerder niet worden verweten.

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg, als griffier op 17 april 2018.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2018

                                                                        

verzonden aan:

-              klaagster

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

 

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch Postbus 1190, 4801 BD Breda.  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl