Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:54

Zaaknummer

17-949/DB/LI

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond voor zover het betreft de door verweerder geaccepteerde betalingen van de vennootschap onder firma op zijn derdengeldenrekening en kantoorrekening, terwijl hij wist dat de wederpartij als medevennoot voor een dergelijke betaling toestemming had moeten verlenen. Ook gegrond voor zover het betreft het oneigenlijk gebruik maken van de derdengeldrekening, nu de door verweerder ontvangen betalingen geen derdengelden waren en derhalve in strijd met artikel 6.22 lid 3 van de VODA is gehandeld. Voor het overige ongegrond. Berisping.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 9 april 2018

in de zaak 17-949/DB/LI

 

 

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

 

deken

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 17 november 2017, met kenmerk K17-133, door de raad ontvangen op 20 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door zijn stafjurist en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt

 

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen en van het verweerschrift van verweerder, met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Bij brief van 11 januari 2017 heeft mevrouw Z zich tot de deken gewend met een klacht over verweerder. Mevrouw Z was in een echtscheidingsprocedure verwikkeld met de heer X, die werd bijgestaan door verweerder. Mevrouw Z en de heer X waren voorts vennoten van een VOF.

 

2.2      Op 31 augustus 2017 is het dekenstandpunt aan partijen verzonden. De klachten/stellingen van mevrouw Z waren voor de deken aanleiding om een verder onderzoek in te stellen naar de handelwijze van verweerder.

 

2.3      Uit dat onderzoek is gebleken dat op 29 april 2016 een bedrag van

€ 26.000,- zonder nadere omschrijving is overgemaakt door de VOF naar de stichting derdengelden van verweerder. Op 2 mei 2016 is dat bedrag vervolgens overgemaakt naar de kantoorrekening van verweerder met als omschrijving “voorschotfactuur”. De voorschotfactuur ter hoogte van een bedrag van € 26.000,-, gericht aan “VOF X, t.a.v. de heer X”, dateert van 13 juli 2016.

 

2.4      Op 14 oktober 2016 is een bedrag van € 11.800,- overgemaakt door de VOF naar de derdengeldrekening van verweerder met als omschrijving “betaling inzake scheiding X / Z”.

 

2.5      Op 19 oktober 2016 is een bedrag van € 6.139,36 door de stichting derdengelden overgemaakt naar de kantoorrekening van verweerder met als omschrijving “decl. M16.155 X / Z”. Deze nota, gedateerd 18 oktober 2016, sluit inderdaad op een bedrag van € 6.139,36. Onder de nota is vermeld: “Verschuldigd bedrag wordt verrekend met saldo derdenrekening”.

 

2.6      Op 2 november 2016 is een bedrag van € 3.000,- door de stichting derdengelden overgemaakt naar de kantoorrekening van verweerder met als omschrijving “openstaande declaratie X / Z”. Datzelfde is nogmaals gebeurd op 25 november 2016, maar dan met een bedrag van € 2.660,64.

 

2.7      Op 2 december 2016 is op de kantoorrekening van verweerder een bedrag van €12.500,= overgemaakt door de VOF. Op 5 december 2016 is door verweerder een nota opgemaakt, gericht aan “VOF X, t.a.v. de heer X”, waarin een reeds betaald bedrag van € 18.160,= is verrekend, waarna te voldoen resteerde € 238,20.

 

 

3          DEKENBEZWAAR

 

3.1      Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder in een echtscheidingszaak niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen jegens de wederpartij, door zonder voorafgaande toestemming van die wederpartij, gezamenlijke gelden van de VOF waarvan beide partijen vennoot waren, te laten betalen op zijn derdengeldenrekening en kantoorrekening voor werkzaamheden die hij enkel in opdracht van zijn cliënt had verricht;

2.    verweerder in strijd heeft gehandeld met de in gedragsregel 23 voorgeschreven nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en met artikel 6.22 lid 3 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) door de stichting derdengelden te gebruiken voor het voldoen van zijn honorarium;

3.    verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7 door gelijktijdig op te treden voor de VOF en  tegen de medevennoot in het kader van een echtscheidingsprocedure.

 

 

4          VERWEER

 

4.1      Verweerder stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder stelt dat de betalingen op verzoek en met instemming van zijn cliënt zijn gedaan ter voldoening van de facturen voor werkzaamheden die verweerder voor zijn cliënt heeft verricht. Verweerder geeft daarnaast aan dat zijn cliënt heeft verklaard dat wanneer de advocaatkosten niet voor rekening van de VOF waren, de betalingen vanuit de VOF als privé-opname moesten worden gezien en dus zouden worden verwerkt in de kapitaalrekening van de VOF. Volgens verweerder is de wederpartij van zijn cliënt daardoor op geen enkele wijze benadeeld.

4.2      Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat zijn cliënt als beherend en feitelijk vennoot bevoegd was om de betreffende betalingen te doen. Het is dan niet de plicht van de advocaat om zijn cliënt te wijzen op een mogelijke bevoegdheidsbeperking of consequenties van het doen van betalingen vanuit de VOF. De verantwoordelijkheid om binnen de grenzen van de bevoegdheid te handelen ligt volgens verweerder bij zijn cliënt en niet bij hem. Voor zover zijn cliënt niet bevoegd was om de betreffende betalingen te doen, merkt verweerder op dat zijn cliënt als feitelijk en beherend vennoot in ieder geval de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt, zodat verweerder daarop mocht vertrouwen en niet aan de bevoegdheid van zijn cliënt hoefde te twijfelen.  Verweerder wist weliswaar dat mevrouw Z voor overboekingen boven € 10.000,= toestemming moest geven, maar is van mening dat de verantwoordelijkheid op dit punt bij zijn cliënt, de heer X, als vennoot lag. Verweerder is dan ook van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.3      Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel erkent verweerder dat de betaling van de VOF naar de stichting derdengelden is overgemaakt om het honorarium daarmee te voldoen. Volgens verweerder voldoet die betaling aan de eisen van artikel 6.19 lid 5 Voda, omdat de rechthebbende er schriftelijk mee in heeft gestemd. Verweerder betwist dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 6:22 lid 3 Voda. Volgens verweerder worden door de deken appels en peren met elkaar vergeleken. Verweerder heeft namelijk geen derdengelden tot zekerheid gehouden, omdat de betalingen geen derdengelden waren en dus van meet af aan al bedoeld waren voor betaling van het honorarium. Verweerder erkent dat de betaling van het honorarium onterecht op de derdengeldenrekening is geschied.  Verweerder zegt dat het in de toekomst niet meer zal gebeuren.

4.4      Voor wat betreft het derde klachtonderdeel stelt verweerder dat voor hem onbegrijpelijk is wat de deken hem nu precies verwijt. Voor verweerder is niet duidelijk hoe de deken heeft vastgesteld dat er in strijd met gedragsregel 7 zou zijn gehandeld. Volgens verweerder zijn in het verleden helemaal geen werkzaamheden voor de VOF verricht en is er dus geen sprake van een normschending. Verweerder is van mening dat de deken voorbarig en vooringenomen een dekenbezwaar heeft ingediend.

5          BEOORDELING

 

Ad klachtonderdeel 1

 

5.1.    Met het eerste onderdeel verwijt de deken verweerder dat hij in een echtscheidingszaak niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen jegens de wederpartij, door zonder voorafgaande toestemming van die wederpartij gezamenlijke gelden van de VOF, waarvan beide partijen vennoot waren, te laten betalen op zijn derdengeldenrekening en kantoorrekening voor werkzaamheden die hij enkel in opdracht van zijn cliënt heeft verricht. Door verweerder werd hiertegen ingebracht dat eventuele onttrekkingen aan de VOF die zijn cliënt niet had mogen doen dan privé-onttrekkingen zouden zijn en dus op de kapitaalrekening van zijn cliënt zouden worden verwerkt. Volgens verweerder was zijn cliënt vertegenwoordigingsbevoegd en mocht hij erop vertrouwen dat zijn cliënt de betalingen in kwestie ook mocht doen.

 

5.2.    Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij op de hoogte was van het feit dat  voor betalingen uit de VOF van bedragen van meer dan €  10.000,-- toestemming van de wederpartij nodig was. Verweerder heeft daarnaast aangegeven dat er slechts twee dagen voor de eerste betaling van €  26.000,-- op de derdengeldenrekening van verweerder, door de wederpartij maritaal beslag was gelegd op de woning, inboedel en bankrekeningen. Verweerder heeft aangegeven dat zijn cliënt de spreekwoordelijke bui wel zag hangen en er zeker van wilde zijn dat hij in de toekomst zijn advocaat zou kunnen betalen. Daarom heeft zijn cliënt gelden van de VOF overgemaakt op de derdengeldenrekening van verweerder. Verweerder had hieraan, nu hij wist dat zijn wederpartij toestemming voor de betaling in kwestie had moeten geven, geen medewerking mogen verlenen. Door dat toch te doen, heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van zijn wederpartij. Het eerste onderdeel is derhalve gegrond.

 

Ad klachtonderdeel 2

 

5.2.    De deken verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de in gedragsregel 23 voorgeschreven nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en met artikel 6.22 lid 3 van de VODA door de stichting derdengelden te gebruiken voor het voldoen van zijn honorarium.  Verweerder heeft erkend dat de betalingen die zijn cliënt op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder heeft gedaan, in feite geen derdengelden betroffen en derhalve ook niet op die rekening hadden mogen worden overgemaakt. Artikel 6.22 lid 3 VODA bepaalt immers dat de stichting derdengelden voor geen ander doel mag worden gebruikt dan voor het beheer van derdengelden. De door verweerder ontvangen bedragen waren geen derdengelden, aangezien deze waren bedoeld voor betaling van de toekomstige declaraties van verweerder. Verweerder heeft in strijd met artikel 6.22 lid 3 van de VODA gehandeld en derhalve eveneens in strijd met gedragsregel 23. Ook het tweede onderdeel is gegrond.

 

          Ad klachtonderdeel 3

 

5.3.    De deken heeft aanvankelijk gesteld dat verweerder eerst heeft opgetreden voor de VOF en daarna tegen mevrouw Z in de echtscheiding. Ter zitting is gebleken dat de deken verweerder thans verwijt dat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7 door op te treden voor de VOF en gelijktijdig tegen de medevennoot in het kader van een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij uitsluitend heeft opgetreden voor zijn cliënt als vennoot van de VOF en voor zijn cliënt in het kader van de echtscheiding en dat hij voor aanvang van de echtscheidingsprocedure  nimmer werkzaamheden voor de VOF heeft verricht. De deken heeft dat niet betwist. Het derde onderdeel is derhalve ongegrond.

 

 

6          MAATREGEL

 

6.1.    Klachtonderdeel 1 en 2 zijn gegrond. Door verweerder is in strijd gehandeld met de vereiste financiële zorgvuldigheid. Financiële integriteit is voor de advocatuur een groot goed, dat moet worden beschermd. Het oneigenlijk gebruik maken van een derdengeldenrekening en het daarbij onvoldoende rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij, acht de raad dan ook ernstig, aangezien dit schadelijk is voor het aanzien van de hele beroepsgroep. Nu verweerder, naast het oneigenlijk gebruik van de derdengeldenrekening, ook facturen aan de VOF heeft gericht, terwijl hij enkel voor de vennoot van die VOF heeft opgetreden en hij derhalve zijn facturen niet aan de VOF had mogen richten, is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Aan verweerder wordt dan ook een berisping opgelegd.

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

7.1      De raad ziet aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart klacht onderdelen 1 en 2 gegrond;

-             verklaart klacht onderdeel 3 ongegrond;

-             legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.1 bepaald.

 

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

 

 

 

 

Mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2018

 

verzonden aan:

 

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet],  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg ]      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl