Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:1

Zaaknummer

6462

Inhoudsindicatie

Klacht tegen deken over klachtbehandeling. Niet voortvarend afgewikkeld. Geen bevoegdheid klacht(onderdeel) buiten behandeling te laten of niet door te zenden aan raad. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing                                    

van 18 maart 2013

in de zaak 6462

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 4 juni 2012, onder nummer M194-2011, aan partijen toegezonden op 5 juni 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof van 27 december 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 januari 2013, waar klager en verweerder  zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in diens hoedanigheid van deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    Verweerder klachtzaken niet tijdig genoeg afwikkelt; een door klager tegen mr. X. ingediende klacht was na verloop van een periode van ongeveer een jaar nog niet ter behandeling aan de raad van discipline toegezonden;

2.    Verweerder klachtzaken blokkeert door deze niet-ontvankelijk te verklaren;

3.    Verweerder tijdens een gesprek op 8 juni 2010 op diens kantoor klager heeft bedreigd.

4.    Verweerder weigert uitbreiding van een klacht te accepteren.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

Bij brief van 12 april 2010 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. X.

4.2    Bij brief van 28 mei 2010 heeft verweerder de klacht doorgezonden naar mr X.

4.3    Mr X heeft verweerder geantwoord bij brief van 24 juni 2010,waarna verweerder dit antwoord op 5 juli 2010 verzonden heeft aan klager. Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald op 12 augustus 2010.

4.4    Bij die mondelinge behandeling waren klager, mr. X, verweerder, de chauffeur van klager. G.  en de adjunct-secretaris als griffier aanwezig.

4.5    Verweerder heeft aan het eind van die mondelinge behandeling, die ongeveer 30 minuten heeft geduurd, meegedeeld dat hij zal trachten binnen zes weken zijn dekenadvies te redigeren.

4.6    Bij e-mail van 23 september 2010 aan verweerder heeft klager melding gemaakt van feiten en overtredingen die volgens hem nog niet beoordeeld waren ter completering van het klachtdossier en daarbij verzocht: “Ik wens u deze brief van 5 januari 2009 in ieder geval bij de RvD in te brengen en zal zo nodig alle daarbij behorende stukken aan de Raad overleggen”.

4.7    Verweerder heeft deze e-mail doorgezonden naar mr. X, die vervolgens bij schrijven van 29 december 2010 heeft bericht van oordeel te zijn dat de mail van 23 september 2010 met bijlagen geen onderdeel zal uitmaken van de klacht nu immers deze stukken na de mondelinge behandeling zijn binnengekomen.

4.8    Verweerder heeft eenmaal aan partijen bericht dat zijn dekenadvies vertraagd was. Dit advies is bij brief van 28 januari 2011 aan partijen toegezonden.

4.9    Blijkens dit advies is de e-mail van klager van 23 september 2010 niet in het klachtendossier meegenomen nu deze was toegezonden na de mondelinge behandeling. Na een verzoek daartoe van klager is de klacht bij brief van 1 maart 2011 ter kennis van de raad gebracht.

4.10    Op 8 juni 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden ten kantore van verweerder waarbij aanwezig waren klager en zijn chauffeur, de heer G., mevrouw M. als notuliste en verweerder.

4.11 In die bespreking heeft klager zijn bezwaren naar voren gebracht over het optreden jegens hem van mr. Y, die aan hem door verweerder was toegewezen.

4.12 Bij dit gesprek heeft verweerder onder meer tegen klager gezegd dat een klacht indienen tegen mr. Y wel eens nadelig voor hem kon uitpakken.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof neemt ook nu weer tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

    Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

5.2    Het hof verwijst in dit verband in het bijzonder naar het bepaalde in artikel 46 c lid 2, artikel. 46 d lid 1, 3 en 4 waarin wordt aangegeven wat ten aanzien van klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Naar de kern samengevat vragen deze bepalingen van de deken: a. het instellen van een onderzoek; b. het steeds trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee.

Het hof leest in lid 3 ook dat met de behandeling de nodige voortvarendheid moet worden betracht daar in dit artikel wordt vermeld dat klager de deken kan verzoeken de klacht ter kennis van de raad te brengen indien niet binnen drie maanden na de indiening van de klacht een minnelijke schikking is bereikt.

Het hof verwijst voorts naar de leidraad dekenale klachtbehandeling zoals deze recent door het dekenberaad is vastgesteld. Deze leidraad gaat uit van termijnen van drie weken voor de reacties van partijen, waarbij uitstel alleen in bijzondere omstandigheden zal worden verleend.

5.3    klachtonderdeel 1.

Vaststaat dat de behandeling van de klacht ruim 10 maanden in beslag heeft genomen en dat verweerder eerst ruim 6 weken na ontvangst van de klacht deze heeft doorgezonden, zonder dat voor die termijnen bijzondere omstandigheden zijn gesteld. Na de mondelinge behandeling van de klacht(en) heeft het ruim 5 maanden geduurd voordat het advies van verweerder werd uitgebracht. Na de uitbrenging daarvan heeft het ruim 4 weken geduurd voordat de klacht ter kennis gebracht werd van de raad. De verklaring die verweerder ter zake heeft gegeven – toegenomen werkzaamheden in het dekenaat, geringe bezetting van het bureau – rechtvaardigt dit tijdsverloop niet Dit geldt ook voor het aantal klachten waarvan sprake was.

5.4    Het hof beoordeelt de klachtonderdelen 2 en 4 gezamenlijk nu deze betrekking hebben op de wijze van klachtbehandeling. Deze klachtonderdelen zijn gegrond. Weliswaar is het tweede onderdeel van de klacht - blokkering door niet ontvankelijk verklaring - in de letterlijke betekenis niet juist, immers het oordeel van de deken blokkeert klager niet in zijn beroepsmogelijkheid maar het hof leest de klacht aldus dat verweerder  door klachten niet ontvankelijk te verklaren, niet handelt zoals een deken op grond van art.46 advocatenwet betaamt. Op grond van artikel 46 lid 4 van de Advocatenwet deelt de deken, indien hij op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende  gewicht is, dat met redenen omkleed bij de ter kennis brenging van de klacht (aan de raad)  aan de klager, aan de advocaat tegen wie de klacht is gericht en aan de raad mee. De deken onthoudt zich van een oordeel omtrent de ontvankelijkheid van klachten. Het buiten behandeling stellen van klachten verdraagt zich niet met de taken van de deken zoals in artikel 46 c en volgende van de Advocatenwet zijn omschreven.(onderzoek, bemiddeling en indien nodig doorgeleiding). Verweerder had de e-mail van 23 september 2010 niet buiten behandeling mogen laten en dit geldt evenzeer voor het niet doorzenden daarvan naar de raad. 

5.5    Het klachtonderdeel sub 3.

Klager heeft in zijn appelmemorie en ter zitting aangegeven dat zijn klacht moet worden gelezen als volgt: ” Verweerder heeft tijdens het gesprek op 8 juni 2010 op diens kantoor verbale dreigementen geuit doordat hij toen onder meer gezegd dat een klacht indienen tegen mr. Y wel eens nadelig voor hem kon uitpakken”.

Het hof acht deze klacht ongegrond. Weliswaar is ter zitting bevestigd dat verweerder deze woorden, althans woorden van gelijke strekking heeft gebruikt, maar verweerder heeft tevens uiteengezet in welke context dit heeft plaatsgevonden.  Die context was, kort samengevat dat  mr. Y nog maar recent aan klager was toegewezen. Door binnen zo korte tijd een klacht in te dienen over mr. Y voorzag verweerder een risico ten aanzien van toekomstige rechtsbijstand.

Klager heeft die context ter zitting niet weersproken en het hof acht dan ook onvoldoende feitelijke grondslag aanwezig voor dit onderdeel van de klacht.

5.6    Nu het hof de onderdelen 1.2 en 4 van de klacht alsnog gegrond acht wordt de beslissing van de raad op deze onderdelen vernietigd. Het hof acht de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch op 4 juni 2012 onder nummer M194-2011 gewezen voorzover de onderdelen 1, 2 en 4 ongegrond zijn verklaard;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    verklaart deze onderdelen van de klacht alsnog gegrond en legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, G. Creutzberg, J.S.W. Holtrop en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2013.