Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:43

Zaaknummer

6889

Inhoudsindicatie

Klacht tegen deken over inhoudelijke behandeling van klacht tegen derde ongegerond. Het overlaten van de instructie aan stafmedewerkers niet ongeoorloofd en niet ongebruikelijk.

Uitspraak

Beslissing van 7 februari 2014

in de zaak 6889

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 juli 2013, onder nummer 12-363Alk, aan partijen toegezonden op 4 juli 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:21.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 augustus 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief met bijlagen van verweerder van 21 augustus 2013

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 december 2013, waar klager, samen met zijn gemachtigde, en verweerder zijn verschenen. Gemachtigde van klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat de deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) blijk heeft gegeven van vooringenomenheid bij de behandeling van de klacht tegen mrs. X en Y, althans de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, door:

(i) de herhaalde, onjuiste omschrijving dan wel herformulering van klacht tegen mrs. X en Y;

(ii) het nalaten de klacht tegen mrs. X en Y volledig opnieuw te behandelen, nadat het onderzoek naar die klacht was overgenomen door een tweede stafmedewerker van de deken, hetgeen tot gevolg heeft gehand dat de behandeling van de klacht ook door de tweede stafmedewerker niet juist is verlopen;

(iii) het ten onrechte vooruitlopen op niet-ontvankelijkheid van de klacht tegen mrs. X en Y in de brief van 8 december 2011 (genoemd in nr. 2.4);

(iv) het nalaten informatie op te vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand;

(v) het nalaten kritische vragen te stellen aan mrs. X en Y over hun weigering de vragen van de gemachtigde van klager te beantwoorden en hun laatdunkende houding ten opzichte van (de gemachtigde van) klager.

b) de klacht tegen mrs. X en Y door een stafmedewerker heeft laten behandelen, zonder dat hij inhoudelijk bemoeienis met de behandeling had. Gezien het belang dat klager heeft bij een goede behandeling van de klacht, had verweerder deze zelf moeten behandelen, aldus klager.

4 FEITEN

Het hof neemt de door de raad vastgestelde feiten over, welke feiten voor de behandeling van het hoger beroep in essentie op het volgende neerkomen. Bij verweerder is in zijn hoedanigheid van deken een klacht over een advocaat ingediend. De instructie is namens de deken gedaan door een van de stafmedewerkers van het Bureau van de Orde. Klager was niet tevreden over de wijze waarop de instructie plaatsvond. Klager meende dat onvoldoende kritische vragen aan de verweerder werden gesteld en diende een klacht in (op grond van het interne klachtreglement) bij de Orde. Klager stelde dat de klachtinstructie opnieuw gedaan moest worden omdat niet de juiste vragen ware gesteld en onvoldoende was “doorgevraagd”. Vervolgens is de instructie feitelijk voortgezet door een andere stafmedewerker.

5 BEOORDELING

5.1 Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep is namens klager naar voren gebracht dat de essentie van het bezwaar over het handelen van verweerder inhoudt dat uit de wijze van instructie en vraagstelling vooringenomenheid blijkt en dat klager meent dat verweerder zelf de instructie ter hand had moeten nemen.

5.2 De raad heeft terecht voorop gesteld dat slechts dan sprake kan zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder, die optrad in hoedanigheid van deken, wanneer verweerder zich zodanig zou hebben gedragen dat door zijn handelen het aanzien in de advocatuur is geschaad.

5.3 Net als de raad is het hof van oordeel dat uit de handelwijze van de deken en zijn stafmedewerkers van de deken, uit de instructie of vraagstelling en uit de overige vastgestelde feiten van een vooringenomenheid van de deken of een stafmedewerker jegens klager niet blijkt, noch van enige gedraging die als schadelijk voor het aanzien van de advocatuur kan worden aangemerkt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt bij de inrichting van het onderzoek naar een klacht.

Het overlaten van de instructie aan stafmedewerkers is op zich zelf genomen niet ongeoorloofd (en bovendien een gebruikelijke handelwijze), en betreft een normale wijze van invulling van de dekenale taken, waarvoor de deken inhoudelijk uiteraard verantwoordelijk is. Onjuist is de opvatting van klager dat de deken zijn klacht niet serieus zou hebben genomen door deze te laten behandelen door een stafmedewerker. Bijzondere omstandigheden die in de onderhavige zaak tot een ander oordeel kunnen nopen, zijn het hof niet gebleken. In het bijzonder is niet gebleken van zodanige omstandigheden dat de deken de wens van klager, voor een persoonlijke en meer kritischere en actievere behandeling door deken zelf, niet kon negeren zonder het aanzien van de advocatuur te schaden.

5.4 Dit heeft tot gevolg van de grieven van klager falen en de beslissing van het hof dient te worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 juli 2013, gewezen onder nummer 12-363Alk

 

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.J.S. Bouwens, A.J. Louter en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  7 februari 2014.