Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:70

Zaaknummer

18-112/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om de voorwaarden waaronder hij een second opinion zou afgeven te accepteren. Het cassatieadvies van verweerder komt de voorzitter niet onjuist of onredelijk voor. Dat verweerder zou hebben geprofiteerd van de zwakheid van klaagster heeft klaagster onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 maart 2018

in de zaak 18-112/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 februari 2018 met kenmerk td/md/17-329, door de raad ontvangen op 9 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft het kantoor van verweerder bij e-mail van (zondag) 18 juni 2017 meegedeeld dat zij een negatief cassatieadvies heeft gekregen, dat zij graag een second opinion zou willen en dat de cassatietermijn afloopt op 28 juni 2017.

1.2 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij bereid is om een second opinion af te geven en dat hij de volgende dag contact met klaagster zal opnemen om voordat hij aan de slag gaat met haar te overleggen over de voorwaarden.

1.3 Bij e-mail van 20 juni 2017 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

 “Zoals toegezegd, kom ik vandaag bij u terug op de besproken mogelijkheid van een onderzoek naar de kans van slagen van een cassatieberoep, althans een second opinion uit te voeren op basis van het door u verkregen negatieve cassatieadvies (…)

Bij een globale bestudering van het dossier kom ik op een tarief voor een second opinion van € 1.950,-- exclusief 6% kantoorkosten en B.T.W.

Nu de cassatietermijn over circa één week verstrijkt (…) zou ik u willen vragen om mij nog heden te laten weten of u hiermee akkoord kunt gaan, zodat ik mijn onderzoek kan beginnen. Mocht ik aanknopingspunten zien voor een cassatieberoep dan zal ik namelijk vóór 28 juni alle cassatieklachten moeten formuleren (…) en u maandag een concept moeten toesturen van mijn cassatiemiddel. Ik zal om die reden uiterlijk vrijdag a.s. een terugkoppeling moeten bieden aan u, zodat ik mij zo nodig dit weekend aan een procesinleiding kan zetten.”

1.4 Bij e-mail van diezelfde dag heeft klaagster verweerder meegedeeld dat zij akkoord is met de kosten en dat zij verweerder toestemming geeft om met de second opinion te starten. Verweerder heeft klaagster hierop gevraagd om haar adresgegevens door te geven, zodat hij haar een (voor die vrijdag te betalen) factuur kan sturen. Klaagster heeft verweerder hierop haar adresgegevens gestuurd.

1.5 Op 21 juni 2017 heeft verweerder klaagster een declaratie gestuurd ten bedrage van in totaal € 2.501,07, met het verzoek deze per ommegaande te voldoen. Bij e-mail van 22 juni 2017 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Graag zou ik van u vandaag betaling ontvangen.

Als het bedrag binnen is, zal ik dit onmiddellijk aan u doorgeven en met uw zaak aan de slag gaan. Nu wij helaas weinig tijd over hebben om de cassatieprocedure aan te vangen en daaraan voorafgaand een behoorlijke beoordeling van de kans van slagen dienen uit te voeren ben ik helaas genoodzaakt van u prompte betaling te verlangen.”

1.6 Klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat zij de declaratie nog die middag zou voldoen, hetgeen zij ook heeft gedaan.

1.7 Bij e-mail van 27 juni 2017 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij onvoldoende aanknopingspunten ziet voor een cassatieberoep met een redelijke kans van slagen. Verweerder heeft dit negatieve cassatieadvies bij brief van 30 juni 2017, die op 3 juli 2017 aan klaagster is gestuurd, nader toegelicht.

1.8 Bij brief van 11 augustus 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster onder druk heeft gezet door een onmiddellijke betaling te eisen;

b) een advies heeft gegeven waar klaagster het niet mee eens is en waarbij hij heeft geknipt en geplakt;

c) van de zwakheid van klaagster heeft geprofiteerd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij haar onder druk heeft gezet door onmiddellijke betaling van zijn declaratie te eisen.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster het kantoor van verweerder zelf heeft benaderd, kort voor het verstrijken van de cassatietermijn, voor een second opinion. Klaagster is vervolgens akkoord gegaan met de voorwaarden waaronder verweerder die second opinion zou doen (waaronder directe betaling van de declaratie). Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om de voorwaarden te accepteren. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Het verwijt dat klaagster verweerder voorts maakt is dat hij een cassatie-advies heeft gegeven waar zij het niet mee eens is en waarbij hij geknipt en geplakt heeft.

4.5 De voorzitter overweegt dat het cassatieadvies van verweerder, zoals verwoord in zijn e-mail van 27 juni 2017 en zijn brief met datum 30 juni 2017, haar niet onjuist of onredelijk voorkomt. Klaagster heeft geen, althans onvoldoende redenen of omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat het door verweerder gegeven advies onjuist of in strijd is met hetgeen een redelijk bekwaam advocaat in deze zaak zou kunnen of behoren te adviseren, noch is dat op andere wijze gebleken. Dat verweerder het advies geknipt en geplakt heeft, is niet nader onderbouwd en blijkt ook niet uit het advies zelf. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Dat verweerder van de zwakheid van klaagster zou hebben geprofiteerd heeft klaagster onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het klachtdossier biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2018 verzonden.