Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:284
Zaaknummer
7496
Inhoudsindicatie
Klacht tegen deken. Deels gegrond, deels ongegrond. Opstellen van dekenstandpunt in vervolg op onderzoek naar klacht is niet verplicht. Klacht is gegrond voor wat betreft het verwijt dat de deken de klacht niet heeft doorgezonden naar de Raad van Discipline ondanks herhaald verzoek daartoe. De deken had niet mogen volharden in zijn advies de kwestie voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.
Uitspraak
Beslissing
van 2 november 2015
in de zaak 7496
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 23 maart 2015, onder nummer ZWB 115-2014, aan partijen toegezonden op 23 maart 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:76.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 april 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de aanvullende reactie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 september 2015, waar klaagster is verschenen. Verweerder was met bericht afwezig.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. de klacht van klaagster niet heeft onderzocht;
2. de klacht niet heeft voorzien van een dekenstandpunt;
3. heeft geweigerd het dossier aan de Raad van Discipline voor te leggen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 In november 2012 heeft klaagster zich gewend tot het Bureau van de Orde van Advocaten in het [arrondissement] met het verzoek om te bemiddelen tussen haar en haar toenmalig advocaat mr. M., die haar bijstond in een echtscheidingszaak. Klaagster kon zich niet vinden in de aanpak van de zaak door haar advocaat en in de hoogte van de declaraties. Klaagster verzocht een begrotingsprocedure op te starten.
4.2 Op 20 december 2012 heeft in aanwezigheid van verweerder in zijn hoedanigheid van deken een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en mr. M. Dat gesprek heeft geen openingen gecreëerd voor een oplossing. Omstreeks begin februari 2013 heeft mr. M. zijn werkzaamheden voor klaagster op grond van een vertrouwensbreuk beëindigd. Bij brieven van 5 en 19 februari 2013 heeft verweerder klaagster geadviseerd een andere advocaat te zoeken en het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. Tussen februari en april 2013 heeft nog verdere correspondentie plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, alsmede verweerder en mr. M., over de verwijten van klaagster aan het adres van mr. M.
4.3 Bij brief van 27 april 2013 heeft klaagster tegen mr. M. een klacht ingediend bij verweerder. Mr. M. heeft daartegen bij brief van 27 mei 2013 verweer gevoerd. Verweerder heeft klaagster en mr. M. in vervolg daarop medegedeeld dat naar zijn mening de Geschillencommissie Advocatuur de instantie was die over de klacht zou moeten oordelen. Mr. M. heeft zich bereid verklaard om medewerking te verlenen aan doorgeleiding van de zaak naar de Geschillencommissie Advocatuur.
4.4 Klaagster heeft verweerder bij brieven van 31 mei 2013, 8 juni 2013 en 19 juni 2013 verzocht haar klacht door te leiden naar de Raad van Discipline. Verweerder heeft klaagster in zijn brieven van 18 en 27 juni 2013 bericht dat hij bleef bij zijn standpunt dat deze kwestie diende te worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur.
4.5 Bij brief van 5 augustus 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof heeft hiervoor onder 4 zelf de feiten, waarvan dient te worden uitgegaan, vastgesteld. De grieven van klaagster over de feitenvaststelling door de raad behoeven derhalve geen behandeling meer.
5.2 Terecht heeft de raad overwogen dat de klacht ziet op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken en dat zulks met zich brengt dat eerst sprake kan zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten indien verweerder zich bij het vervullen van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
5.3 Met betrekking tot de klachtonderdelen 1 en 2 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing weergegeven, waaraan het hof volledigheidshalve nog toevoegt dat het opstellen van een dekenstandpunt in vervolg op het onderzoek naar de klacht niet verplicht is. In zoverre dient de uitspraak van de raad te worden bekrachtigd.
5.4 Ondanks het uitdrukkelijke en herhaalde verzoek van klaagster om de klacht door te leiden naar de Raad van Discipline heeft verweerder dat niet gedaan, onder verwijzing naar zijn advies om de zaak voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. Verweerder had echter niet in dit advies mogen volharden toen het hem duidelijk werd dat klaagster dit niet wilde opvolgen, maar aandrong op doorzending naar de raad. Nu ook de eerdere bemiddelingspoging geen resultaat had opgeleverd was slechts doorzending van de klacht aan de raad aan de orde. Hiertoe was verweerder uit hoofde van zijn functie van deken op grond van de Advocatenwet verplicht. Door dit ondanks een uitdrukkelijk verzoek van klaagster niet te doen heeft hij het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klachtonderdeel 3 is derhalve gegrond en de uitspraak van de raad kan op dit punt niet in stand blijven.
5.5. In de omstandigheden van het geval ziet het hof geen aanleiding om verweerder een maatregel op te leggen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch van 23 maart 2015 in de zaak ZWB 115-2014, voor zover daarin klachtonderdeel 3 ongegrond is verklaard;
- verklaart klachtonderdeel 3 alsnog gegrond;
- bekrachtigt de uitspraak voor het overige.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, E. Schutte, J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 november 2015.