Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:69

Zaaknummer

18-102/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  23 maart 2018

in de zaak 18-102/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 februari 2018 met kenmerk td/md/17-172, door de raad ontvangen op 9 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers zijn verwikkeld in een geschil met ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro) betreffende een betalingsachterstand van de hypothecaire geldlening rustende op het in gezamenlijk eigendom toebehorende woonhuis van klagers (hierna: het woonhuis). Verweerster heeft klagers daarin vanaf september 2014 bijgestaan als advocaat.

1.2 In februari 2013 heeft ABN Amro ten laste van klagers derdenbeslagen gelegd.

1.3 Bij exploot van 2 juli 2014 heeft ABN Amro klagers de executie van het woonhuis aangezegd per 17 november 2014.

1.4 Op 5 augustus 2014 heeft ABN Amro een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland teneinde de woning van klagers in beheer te nemen ten behoeve van een geplande executie op 17 november 2014 in verband met de betalingsachterstand van de hypothecaire geldlening. Op 29 september 2014 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarbij verweerster en klaagster sub 2 aanwezig waren. Ter zitting zijn ABN Amro en klagers overeengekomen dat de procedure twee maanden zal worden aangehouden, zodat ABN Amro een gespecificeerde opgave van de betalingsachterstand kan verstrekken en partijen vervolgens kunnen proberen in onderling overleg tot een oplossing te komen. De geplande executie is uitgesteld. Vervolgens heeft ABN Amro in december 2014 het verzoek ingetrokken.

1.5 Op 19 januari 2015 heeft ABN Amro weer de executie van het woonhuis aangekondigd. Deze aangekondigde executie is vervolgens weer uitgesteld en opnieuw ingepland op 17 maart 2015.

1.6 Op 27 februari 2015 is namens klagers een kortgeding-dagvaarding uitgebracht aan ABN Amro, waarbij onder meer een staking van de executie, opheffing van de derdenbeslagen en verstrekking van een gespecificeerd financieel overzicht van de betalingsachterstand wordt gevorderd. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft op 10 maart 2015 plaatsgevonden. Ter zitting is de vordering tot opheffing van de derdenbeslagen ingetrokken. Bij vonnis van 17 maart 2015 zijn de overige vorderingen toegewezen.

1.7 Op 4 december 2015 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Zou het mogelijk zijn om in contact te treden met ABN bank om tot een verkoop van de woning over te gaan

Dit in overleg”

1.8 Op 16 december 2015 heeft klaagster sub 2 een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hoe staat het nu met de bank, (…) en heb je het ook doorgegeven van het huis voor de verkoop want dit moet nu wel z.s.m. gebeuren, aan de bank, ik had begrepen dat je dat zou doen.”

1.9 Op 21 januari 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van ABN Amro, waarin zij (kort gezegd) aangeeft dat klagers voornemens zijn de woning te verkopen en verzoekt om overleg.

1.10 Op 17 februari 2016 heeft de advocaat van ABN Amro een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

 “U gaf in uw onderstaande bericht al aan dat uw cliënten voornemens zijn om de woning te verkopen. (…) Cliënte hecht er veel waarde aan om de regie van de verkoop in eigen hand te hebben. Op die manier kan zij binnen haar netwerk een taxateur inschakelen van wie de kwaliteit en samenwerking in het verleden naar wens is gebleken, vervolgens kan op basis van die taxatie en in overleg tussen partijen via de notaris een volmacht tot onderhandse verkoop worden opgesteld en kan ten slotte de woning in de verkoop worden geplaatst bij een makelaar die eerst een verkoopstrategie opstelt/voorlegt en waarin alle partijen vertrouwen hebben.  Op die manier kan op korte termijn een verkooptraject worden gerealiseerd. Ik verneem daarom graag of uw cliënten hieraan hun medewerking willen verlenen. In het bevestigende geval ontvang ik graag ook de gegevens waarmee (in eerste instantie) de taxateur contact op kan nemen met uw cliënten.”

1.11 Op 18 februari 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Ter informatie bijgaand de email met  bijlagen die ik ontving van de nieuwe advocaat van de ABN AMRO.”

1.12 Op 24 maart 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Inmiddels heb ik van jullie allebei per emailbericht de bevestiging gekregen dat jullie akkoord zijn met de verkoop van de woning. Ik heb aangegeven dat de taxateur met [klager sub 1] contact op kan nemen, nu hij nog in de woning woont. Voor het verdere verloop betreffende de verkoop verwijs ik naar het emailbericht van de advocaat van de wederpartij van 17 februari jl.”

1.13 Vervolgens heeft de taxateur geprobeerd een afspraak te maken met klager sub 1 om de woning te taxeren. Klager sub 1 heeft daaraan geen medewerking verleend.

1.14 Op 4 april 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klager sub 1, waarbij klaagster sub 2 is ingekopieerd, met onder meer de volgende inhoud:

“Het is natuurlijk van groot belang dat je meewerkt met de taxatie. Je hebt mij per e-mailbericht aangegeven akkoord te zijn met de verkoop. Ik heb je bij e-mailbericht van 24 maart jl. nog eens duidelijk aangegeven dat de taxateur dan met jou contact op zal nemen voor de taxatie. Dus ik begrijp echt niet waarom je nu niet meewerkt?”

1.15 In april 2016 is een afspraak gemaakt met de taxateur om de woning te taxeren, welke afspraak vervolgens op verzoek van klagers is uitgesteld.

1.16 Op 18 april 2016 heeft klager sub 1 een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Bij verkoop is het verlies 50 a 75000 euro

Bij openbare verkoop 125000 euro

Bij een regeling verlaagde rente of uitstel van rente voor een periode van 2 jaar is de schade te beperken tot 7000

Vandaar dat ik mij toch afvraag waarom dan de woning verkopen?

I v m mogelijke scheiding was ik bang dat ik er gelijk uit moest ( dwaling )

Maar nu (…) trek ik alles in inzake de verkoop en denk ik dat we eerst maar eens de hele gang van zaken moeten nalopen”

1.17 Op 21 april 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Indien je niet langer wenst dat de woning wordt verkocht, moet je dit bespreken met je echtscheidingsadvocaat. Zoals ik al vaker heb aangegeven: of de woning verkocht wordt of door een van beiden overgenomen is een kwestie betreffende de echtscheiding.

Ik attendeer je er volledigheidshalve wel op, dat als [klager sub 1] de woning wenst over te nemen de bank toestemming moet geven om [klaagster sub 2] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Gezien alleen al het inkomen van [klager sub 1] zal de bank deze toestemming zeker niet geven. Volgens mij is dit dus eenvoudig weg geen optie en is verkoop de enige optie. Maar nogmaals: bespreekt u dit met uw echtscheidingsadvocaten.”

1.18 Op 4 mei 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Zolang niet helder is wat er in het kader van de echtscheiding met de woning dient te gebeuren kan ik niet verder. Zoals ik al vaker heb aangegeven, is onderhandse verkoop volgens mij de enige reële optie, nu al maandenlang de hypotheek niet wordt voldaan. Wij stevenen af op een nieuwe veiling en daar is mijns inziens dan juridisch dan ook niets meer aan te doen.”

1.19 Op 6 juni 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik weet nu niet meer wat de bedoeling is, moet de woning nu verkocht worden of neemt een van jullie beiden de woning over? Ik doe op dit punt niets meer tot ik van jullie beide advocaten heb vernomen welke afspraken er met betrekking tot de woning in het kader van de echtscheiding zijn gemaakt.”

1.20 Vervolgens is weer een afspraak gemaakt met de taxateur, welke afspraak door klager sub 1 is afgezegd.

1.21 Op 22 juni 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, waarin zij (kort gezegd) verzoekt te bevestigen dat de woning niet te koop wordt gezet.

1.22 Op 27 juli 2016 heeft klager sub 1 aan verweerster laten weten dat hij de woning niet langer wenst te verkopen. Op 28 juli 2016 heeft klaagster sub 2 aan verweerster laten weten dat zij de woning wel wenst te verkopen.

1.23 Op 21 oktober 2016 heeft de advocaat van ABN Amro een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ondanks eerder afspraken heeft een inpandige taxatie niet plaatsgevonden, laat staan dat het tot ondertekening van een verkoopvolmacht is gekomen. Mocht er alsnog gelegenheid en bereidheid bestaan om op korte termijn een inpandige taxatie te laten plaatsvinden, een verkoopvolmacht te ondertekenen en een betalingsregeling overeen te komen, dan verneem ik dat graag. Tot die tijd zal cliente het opgestarte executietraject vervolgen en in dat kader de rechtbank verzoeken om tot beheer en ontruiming over te gaan.”

1.24 Op 8 november 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de advocaat van ABN Amro, met onder meer de volgende inhoud:

“In eerste instantie was de veiling aangekondigd in december, maar nu ontvingen clienten een brief van de notaris dat de veiling in maart plaats vindt? Kunt u hier duidelijkheid over geven?”

1.25 Op 8 november 2016 heeft de advocaat van ABN Amro een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik vermoed dat de veiling is verplaatst om een procedure tot beheer en ontruiming te kunnen doorlopen alvorens executoriaal wordt verkocht. (…) Mag ik uit uw reactie opmaken dat er niet alsnog gelegenheid en bereidheid bestaat om een inpandige taxatie te laten plaatsvinden, een verkoopvolmacht te ondertekenen en een betalingsregeling overeen te komen?”

1.26 Op 21 november 2016 heeft ABN Amro een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland teneinde de woning van klagers in beheer te nemen.

1.27 Op 30 januari 2017 is namens klagers een kortgeding-dagvaarding uitgebracht aan ABN Amro, waarbij onder meer wordt gevorderd de executie van het woonhuis te staken. Op 14 februari 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. In het proces-verbaal staat, voor zover relevant, het volgende:

“De rechter houdt eisers en hun advocaat voor de emailberichten namens de bank van juli, oktober en november 2016, waarin de bank onder meer voorstellen doet in de richting van eisers om tot een oplossing te komen.

[Verweerster]:

Ik heb deze berichten niet met mijn cliënten kunnen bespreken, want ik kreeg hen niet te pakken. Er is dus inderdaad niet op de voorstellen gereageerd.”

1.28 Op 9 februari 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klagers en verweerster, waarbij klaagster sub 2 heeft aangegeven dat de zaak zal worden overgedragen aan een andere advocaat.

1.29 Op 22 februari 2017 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klagers, met onder meer de volgende inhoud:

“Het is nog steeds mogelijk om de veiling te voorkomen door de woning onderhands te verkopen. (…) hiervoor dient u zich tot de notaris te wenden. Jullie konden vorig jaar de veiling voorkomen door mee te werken aan een onderhandse verkoop, maar dit kan nog steeds. De bal ligt dus nog steeds bij jullie: ik adviseer jullie dan ook met klem per ommegaande een afspraak te maken met de notaris, als jullie de woning toch willen verkopen. De “minnelijke regeling” die de wederpartij eind vorig jaar heeft aangeboden was op niets meer en niets minder dan het onderhandse verkopen van de woning.

Ik citeer uit de e-mail van [advocaat van ABN Amro] van 9 november jl.:

Mag ik uit uw reactie opmaken dat er niet alsnog gelegenheid en bereidheid bestaat om een inpandige taxatie te laten plaatsvinden, een verkoopvolmacht te ondertekenen en een betalingsregeling overeen te komen? De veilig is (weer) vooruitgeschoven, dus u heeft nog voldoende tijd om bij de notaris de verkoop volmacht te tekenen en met hem te bespreken hoe een veilig voorkomen kan worden door onderhandse verkoop van de woning.’”

1.30 Op 1 maart 2017 heeft verweerster de zaak neergelegd.

1.31 Op 10 maart 2017 heeft de rechtbank vonnis gewezen.

1.32 Bij brief van 4 mei 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) niet heeft gereageerd op diverse contactpogingen van de advocaat van ABN Amro, die tot doel hadden te bezien of de kwestie in onderling overleg opgelost kon worden, en klagers daarover niet heeft geïnformeerd;

b) een vonnis heeft achterhouden;

c) bij eventuele opvolgende advocaten erop heeft gehamerd dat alle procedures in hand van één advocaat zouden moeten blijven, hetgeen ertoe heeft geleid dat geen enkele advocaat bereid was de zaken over te nemen;

d) het verschil van € 6.000 in de berekening van de vordering van ABN Amro op klagers tijdens het kort geding niet zodanig naar voren heeft gebracht dat de president dit gehonoreerd heeft.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klagers verwijten verweerster dat zij niet heeft gereageerd op diverse terugbelverzoeken van de advocaat van ABN Amro, die tot doel hadden te bezien of de kwestie in onderling overleg opgelost kon worden, en klagers daarover ook niet heeft geïnformeerd. Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat er nooit een terugbelverzoek door de advocaten van ABN Amro is achtergelaten. Er is overleg geweest met ABN Amro teneinde een minnelijke schikking te bereiken in de vorm van een onderhandse verkoop, klagers waren daarvan op de hoogte. Klagers kwamen de afspraak tot medewerking aan een onderhandse verkoop echter niet na, aldus steeds verweerster.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Dat verweerster niet heeft gereageerd op diverse terugbelverzoeken van de advocaat van ABN Amro kan, gelet op de uitvoerige betwisting daarvan door verweerster, niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat regel 3 van de Gedragsregels 1992 voor advocaten bepaalt dat de advocaat zoveel mogelijk streeft naar een regeling in der minne. Het is dan ook gebruikelijk dat advocaten confraterneel overleg voeren om te onderzoeken of een schikking tot de mogelijkheden behoort. Daarbij heeft te gelden dat advocaten, mede op grond van de tussen hen geldende gedragsregels, erop mogen vertrouwen dat dit confraterneel overleg vertrouwelijk is en blijft. Er bestaat geen verplichting de cliënt van al het confraterneel overleg op de hoogte te stellen. Of dat wenselijk is hangt af van de omstandigheden van het geval. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat de schikkingspogingen van de advocaat van ABN Amro zagen op het onderhandse verkooptraject van de woning, en dat klagers van de (voortdurende) bereidheid van ABN Amro om hieraan medewerking te verlenen op de hoogte waren en verweerster hen over die (voortdurende) bereidheid ook steeds heeft geïnformeerd. Dit blijkt overigens ook uit het klachtdossier. Van schikkingspogingen die op iets anders zagen dan het onderhandse verkooptraject is niet gebleken. Voor zover klagers er ook over klagen dat verweerster klagers niet zou hebben geïnformeerd over (andere) schikkingspogingen van de advocaat van ABN Amro is dit klachtonderdeel daarom ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klagers verwijten verweerster dat zij een vonnis heeft achterhouden. Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat zij de originele grosse van het vonnis in kort geding van 10 maart 2016 op 16 maart 2016 ontving, en het vonnis nog diezelfde dag per aangetekende post aan klagers heeft gezonden. Ter toelichting verwijst verweerster naar het door klagers bij hun klacht overgelegde verzendbewijs.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Klagers erkennen dat zij het vonnis binnen 10 dagen van verweerster hebben ontvangen. De voorzitter begrijpt dit klachtonderdeel zo dat klagers verweerster verwijten dat zij het vonnis niet eerder aan klagers heeft toegestuurd. Op het door klagers overgelegde verzendbewijs is als verzenddatum 17 maart 2016 genoteerd. In het midden kan blijven wanneer verweerster het vonnis van 10 maart 2016 precies heeft ontvangen, nu hieruit volgt dat verweerster het vonnis binnen een week na ontvangst aan klagers heeft doorgezonden, hetgeen naar het oordeel van de voorzitter geen onredelijk lange termijn is. Aldus kan niet gezegd worden dat verweerster het vonnis voor klagers heeft achtergehouden. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Klagers verwijten verweerster dat zij bij eventuele opvolgende advocaten erop heeft gehamerd dat alle procedures in hand van één advocaat zouden moeten blijven, hetgeen ertoe heeft geleid dat geen enkele advocaat bereid was de zaken over te nemen. Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat zij van de opvolgend advocaat heeft vernomen dat het dossier gesplitst is, maar dat zij over deze splitsing nooit enige negatieve of ontradende mededeling heeft gedaan.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster had het op de weg van klagers gelegen dit klachtonderdeel nader te onderbouwen. Nu klagers dit hebben nagelaten kan niet worden vastgesteld dat de verweten gedraging heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.7 Klagers verwijten verweerster dat zij het verschil van € 6.000 in de berekening van de vordering van ABN Amro op klagers tijdens het kort geding niet zodanig naar voren heeft gebracht dat de president dit gehonoreerd heeft. Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat zij het standpunt van klagers correct over het voetlicht heeft gebracht, zowel schriftelijk middels de dagvaarding als mondeling ter zitting.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster hebben klagers dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 23 maart 2018. 

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2018 verzonden.