Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:71

Zaaknummer

170300

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de cliënt van klager in de penitiaire inrichting te bezoeken zonder voorafgaand contact met klager.

Uitspraak

Beslissing

                         

van 23 april 2018

in de zaak 170300

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 oktober 2017, onder nummer 16-1064/A/A, aan partijen op dezelfde dag toegezonden, waarbij de klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard. De raad heeft bepaald dat aan verweerster geen maatregel wordt opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 50,- aan klager.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:226.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 maart 2018, waar klager en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de heer S heeft bezocht, zonder overleg met klager en ondanks het verzet hiertegen door klager.

4    FEITEN

4.1    De raad heeft de feiten onomstreden als volgt vastgesteld:

-    Op 12 augustus 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Vanochtend heeft mijn kantoorgenoot mr. [D] van de bezoekadministratie van de PI Dordrecht vernomen dat u voornemens bent hedenmiddag mijn cliënt [de heer S] te bezoeken. Deze informatie bevreemdt mij ten zeerste, daar u op geen enkele wijze mij dit voornemen kenbaar hebt gemaakt. Ik verzet mij tegen het feit dat u mijn cliënt zult bezoeken. In verband met het feit dat ik momenteel in het buitenland verblijf, heb ik dit niet met cliënt kunnen bespreken.”

-    Op 12 augustus 2016 heeft verweerster de cliënt van klager, de heer S, bezocht in de penitentiaire inrichting te Dordrecht.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht gegrond bevonden en daartoe naar de kern het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat een advocaat die een zaak wil overnemen, contact opneemt met de behandelend advocaat voordat hij met de cliënt in contact treedt. Dit geldt ook in het geval nog niet zeker is dat de zaak inderdaad zal worden overgenomen. Dat de cliënt in dit geval had verzocht om geen contact op te nemen met de behandelend advocaat was geen geldige reden om een uitzondering op dit uitgangspunt aan te nemen; het gaat bij deze problematiek niet zozeer om de belangen van de individuele verdachte, als wel om de borging van een goede rechtsbedeling in het algemeen.

5.2    Verweerster heeft in haar beroep aangevoerd dat de klacht ten onrechte gegrond is verklaard, omdat geen sprake was van ronselen, terwijl het voorkomen van ronselen de maatstaf is aan de hand waarvan het handelen in situaties als deze moet worden beoordeeld. Volgens verweerder waren er wel degelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan haar bezoek aan S. zonder voorafgaand contact met klager niet tuchtrechtelijk laakbaar was. Voorts heeft klager geen belang bij zijn klacht, omdat geen sprake was van overname van de zaak door verweerster, maar integendeel klager zelf de samenwerking met S. heeft beëindigd. Dit bevestigt in verweersters visie haar stelling dat contact tussen verweerster en klager voorafgaand aan verweersters bezoek aan de cliënt een vertrouwensbreuk zou opleveren en daarom aan de cliënt schade zou toebrengen. 

5.3    Het hof komt tot de volgende beoordeling. De raad heeft terecht het hiervoor onder 5.1. weergegeven uitgangspunt gehanteerd, en evenzeer terecht de genoemde ratio voor dit uitgangspunt. Het hof voegt hieraan duidelijkheidshalve toe dat dit uitgangspunt en de ratio daarvoor gelden indien de cliënt is gedetineerd. Voor de vraag of verweerster als een behoorlijk advocaat heeft gehandeld - de toepasselijke algemene norm van artikel 46 Advocatenwet - is daarom niet van belang is dat geen sprake is geweest van “ronselen”.

5.4    Dat klager de relatie met de cliënt heeft verbroken is geen reden om - achteraf - een rechtvaardigingsgrond aan te nemen voor verweersters handelwijze, gezien de algemene ratio voor de maatstaf van handelen dat een behoorlijk advocaat in gevallen als deze betaamt. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan het gebrek aan voorafgaand contact met klager was te rechtvaardigen. Het hof merkt in dit verband nog op, dat het vereiste van voorafgaand contact niet impliceert dat de behandelend advocaat voor het bezoek aan de cliënt toestemming  zou moeten verlenen; het vereiste van voorafgaand contact, dient, in het licht van de door advocaten onderling in acht te nemen welwillendheid ertoe om de behandelend advocaat in staat te stellen eventueel ook zijnerzijds contact met de cliënt op te nemen. Indien de toestemming niet wordt verleend, mag die mededeling echter niet zonder meer worden genegeerd, maar deze behoort dan aanleiding te zijn voor nader overleg en zo nodig overleg met de deken. Het verbreken van de relatie met de cliënt is ook geen reden aan te nemen dat klager geen belang bij zijn klacht zou hebben.

5.5    De klacht is dan ook gegrond en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. Evenmin als de raad ziet het hof reden voor een maatregel; aannemelijk is geworden dat de gang van zaken bij verweerster een incident is geweest.

5.6    Nu de klacht weliswaar gegrond is, maar geen maatregel wordt opgelegd, is er op grond van artikel 48ac, eerste lid, in verbinding met  artikel 57, tweede lid Advocatenwet geen plaats voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De beslissing van de raad over de proceskosten in eerste aanleg blijft echter in stand, nu verweerster daartegen niet is opgekomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 oktober 2017 met het nummer 16-1064/A/A.

Deze beslissing is gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, L. Ritzema, G. Creutzberg en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.

       

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 23 april 2018.