Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4392

Zaaknummer

6497

Inhoudsindicatie

Verweerder noemde klager dan wel de stellingen van de klager "onnozel". Hof acht dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, mede gezien de achtergrond. Advocaat wordt geacht enig incasserings-  en relativeringsvermogen te hebben. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing                                    

van 15 april 2013

in de zaak 6497

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 11 juni 2012, onder nummer M212-2011, aan partijen toegezonden op 12 juni 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder het eerste onderdeel van de klacht gegrond is verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd. Het tweede deel van de klacht is ongegrond verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    schrijven van verweerder aan het hof d.d. 29 januari 2013.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 februari 2013, waar verweerder en klagers gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in:

Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij klager, die optrad voor de wederpartij, tijdens een comparitie “onnozel” heeft genoemd, welke kwalificatie hij ter zitting niet wilde terugnemen. In een latere brief aan klager heeft hij wel excuses aangeboden, maar de reactie van die brief doet afbreuk aan de welgemeendheid daarvan. Bovendien weigert verweerder de rechter van zijn excuses op de hoogte te stellen.

   

4    FEITEN

-    Klager trad als advocaat op voor de wederpartij van een cliënt van verweerder. Op 24 augustus 2011 vond een comparitie van partijen plaats. Verweerder heeft tijdens die zitting het woord “onnozel” gebezigd richting klager. Verweerder heeft geweigerd die kwalificatie ter zitting terug te nemen.

-    Op 12 september 2011 schreef verweerder aan klager:

“Confrère,

Uiteraard maak ik gebruik van de welwillende gelegenheid die u mij biedt om mijn excuus aan te bieden voor het gebruik van het woord “onnozel” richting uw persoon, welk gebruik ik ten zeerste betreur temeer hoe het u kennelijk heeft geraakt.

Tot de mondelinge behandeling van de zaak kende ik uw persoon in het geheel niet en het gebruik van het woord “onnozel” was ten zeerste betreurenswaardig. Het is onbegrijpelijk hoe ik mijzelf heb kunnen permitteren zo ver te gaan.

In den vervolge zal ik mij onthouden van dit soort uitingen richting u, dergelijke (dis)kwalificaties zal ik voor mij houden, hetgeen u mij wel toestaat.

Een kopie van dit schrijven zend ik niet aan mr. D, rechter in de rechtbank Maastricht. Zij staat hierbuiten en ik neem voorshands aan dat dit geen grond is om alsnog een klacht hieromtrent in te dienen.”

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht gegrond verklaard en heeft daartoe onder meer overwogen dat de redactie van de onder 4 geciteerde brief afbreuk doet aan de welgemeendheid van de aangeboden excuses. Voorts heeft de raad overwogen na nu verweerder volhardt in het weglaten van de gebruikelijke aanhef en afsluiting in zijn brieven aan klager, verweerder handelt in strijd met de welwillendheid die advocaten jegens elkaar in aanmerking behoren te nemen en dus in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

5.2    Verweerder stelt dat hij klager niet als persoon “onnozel” heeft genoemd, maar dat het woord “onnozel” sloeg op de aard van een aantal door klager ter comparitie aangevoerde verweren.

5.3    Het hof overweegt als volgt. Van advocaten mag worden verwacht dat zij streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Voorts mag verwacht worden dat een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaat over een ander. Het hof is van oordeel dat door het gebruik van het woord “onnozel” verweerder zich niet onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. In het van de zitting bij de rechtbank opgemaakte proces-verbaal is slechts vermeld dat klager in het proces-verbaal opgenomen wenst te zien dat verweerder richting hem het woord “onnozel’ heeft genoemd. Of dat woord betrekking had op de persoon van klager, zoals klager stelt, of op de stellingen van klager in de procedure zoals verweerder stelt, valt uit dit proces-verbaal niet op te maken. Verweerder heeft nu eenmaal een grote vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem gepast voorkomt. Verweerder moet in staat zijn om verweren te weerleggen en kritiek te uiten op de stellingen die zijn wederpartij inneemt. Niet gesteld kan worden dat de door verweerder geleverde kritiek door het gebruik van het woord “onnozel” een zodanig zakelijk karakter ontbeert, dat verweerder daarmee de grenzen heeft overschreden van de vrijheid van meningsuiting die hem toekomt. Het hof heeft bij zijn beoordeling  niet alleen de concrete uitlatingen van verweerder betrokken, maar ook de achtergronden van het ter zitting van het hof geschetste geschil. Voorts overweegt het hof dat van een advocaat enig incasserings- en relativeringsvermogen mag worden verwacht.

    Bij de toonzetting van de brief waarin verweerder excuses heeft aangeboden aan klager kunnen wellicht de wenkbrauwen worden opgetrokken, maar deze excuses moeten naar het oordeel van het hof worden bezien in de context van de gehele gang van zaken tijdens en na de zitting bij de rechtbank en de daarbij door klager gekozen insteek. Het hof acht de brief niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, noch de wijze waarop hij zijn brieven aan klager inricht door voor het woord confrère niet ‘geachte’ te schrijven en slechts te ondertekenen met zijn naam, zonder het woord ‘hoogachtend’ daaraan vooraf te doen gaan, hoezeer een dergelijke schrijfstijl in het onderlinge contact wel aanbevelenswaardig is.

    5.4    Het hof acht verweerders grief mitsdien gegrond zodat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 11 juni 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch gewezen onder nummer M212-2011;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht  ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, G.J.S. Bouwens, W.F. van Zant en T.E. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013.