Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:53
Zaaknummer
7083
Inhoudsindicatie
Verwijt zich onnodig grievend over een andere advocaat uit te hebben gelaten. Ongegrond. Context van wederzijdse irritaties.
Uitspraak
Beslissing van 9 februari 2015
in de zaak 7083
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 PRELIMINAIRE OVERWEGING
Het hof heeft op 18 juli 2014 het beroep van verweerder behandeld. Een van de leden van het hof miste echter de bevoegdheid om deel uit te maken van het hof; daarom was er geen sprake van een geldige behandeling. Partijen zijn daarover bij brief geïnformeerd en uitgenodigd voor de zitting van 15 december 2014 waar een nieuwe behandeling heeft plaatsgevonden.
2 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 3 februari 2014, onder nummer 13-213, aan partijen toegezonden op 5 februari 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL: 2014:86.
3 HET GEDING IN HOGER BEROEP
3.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 maart 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
3.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van 4 juli 2014 van mr. X., raadsman van verweerder;
- de pleitnota van mr X..
3.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 december 2014, waar mr. X. namens verweerder, en klager zijn verschenen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
in zijn e-mails d.d. 4 maart 2013, 5 maart 2013, 6 maart 2013 en 18 maart 2013 een agressieve en ongepaste toon te bezigen.
4.2 Klager stelt dat verweerder in zijn e-mails aan hem zijn pijlen voortdurend op klager richt in plaats van zich te beperken tot de inhoud van de zaak. Voorts veronachtzaamt verweerder naar het oordeel van klager zijn taak en functie als advocaat, daar waar een advocaat een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling en een goede rechtsbedeling dient te bevorderen. Verweerder heeft naar het oordeel van klager in strijd met Gedragsregel 17 gehandeld welke regel bepaalt dat advocaten dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
5 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
5.1 Sedert eind februari 2013 heeft verweerder de behandeling van een zaak, waarin klager optrad namens de wederpartij, van een bedrijfsjurist overgenomen.
5.2 In zijn eerste e-mail aan klager van donderdag 28 februari 2013 stelde verweerder dat hij de zaak die dag in behandeling had gekregen en tijd nodig had om de zaak te bestuderen. Klager wenste echter bij e-mail van diezelfde dag voortgang en drong aan op een antwoord uiterlijk de volgende dag, vrijdag 1 maart 2013, omdat de zaak al enige maanden liep. Verweerder antwoordde op 1 maart 2013 dat hij nog te weinig inhoudelijke informatie had en die dag de “betrokken personen” niet kon bereiken. Klager reageerde daarop bij e-mail van diezelfde middag en wenste uiterlijk maandag 4 maart 2013 bericht. Bij e-mail van 4 maart 2013 om 14.15 uur heeft verweerder een inhoudelijk antwoord gegeven. Klager heeft daarop gereageerd bij e-mail op diezelfde middag.
5.3 In de daarna volgende e-mails tussen verweerder en klager werd de berichtgeving vooral gericht op elkaars gedrag in de behandeling van de zaak. Verweerder verweet klager onder meer lompheid en leugens terwijl klager liet weten van deze manier van werken niet gediend te zijn en het gedrag van verweerder klachtwaardig te achten. Nadat naar het oordeel van klager geen verbetering aan de zijde van verweerder in zijn berichtgeving optrad heeft klager bij de leidinggevende van verweerder zijn beklag gedaan over de door verweerder gebruikte formuleringen.
6 BEOORDELING
6.1 Verweerder heeft in appel (opnieuw) bestreden dat de door hem gebezigde bewoordingen niet passend waren en dat hij daarmee de grens van het toelaatbare zou hebben overschreden. Volgens hem is er geen sprake geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Hij kwalificeert zelf zijn schrijfstijl als “ aanvallend”.
6.2 Het hof deelt die kwalificatie niet. Vastgesteld moet worden dat, nadat verweerder in de zaak was betrokken, het e-mail verkeer niet alleen maar was gericht op de zaak maar tevens opmerkingen bevatte, die betrekking hadden op het persoonlijk functioneren van de advocaat. De raad heeft terecht in zijn beslissing overwogen dat de kwalificaties “ ronduit lomp” en “ Stellingen als …. kunnen dan ook niet anders kunnen worden gekwalificeerd als leugens “ ongepast zijn in het verkeer tussen advocaten.
6.3 In het algemeen bevordert een dergelijke communicatie (mede) gericht op de persoon van de advocaat niet de oplossing van een geschil tussen de cliënten van de raadslieden en levert het ook geen bijdrage aan een sfeer van onderlinge welwillendheid en vertrouwen.
6.4 Het taalgebruik van verweerder heeft dan ook niet bijgedragen aan de behandeling van de zaak. Toch is het hof van oordeel dat de wijze van communiceren van verweerder in deze zaak onvoldoende grond oplevert voor ingrijpen door de tuchtrechter omdat deze uitingen mede in de context moeten worden gezien van de wederzijdse irritaties die waren ontstaan door de druk die de ene partij heeft ervaren door steeds op een heel korte termijn te moeten reageren en anderzijds door de vrees bij de andere partij dat de zaak (bewust) vertraagd werd.
6.5 Het hof acht dan ook het appel gegrond. De beslissing van de raad behoort te worden vernietigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2014 onder 13- 213;
en, opnieuw rechtdoende :
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen op 15 december 2014 door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A. P.M. Ficq, R. Verkijk, J.R. Krol en N.H. van Everdingen leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.