Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:53
Zaaknummer
6917
Inhoudsindicatie
Beslaglegging zonder voorafgaande sommatie geoorloofd onder de bestaande omstandigheden, evenals de keuze om beslag onder de bank te leggen. Anders dan de raad oordeelt het hof dat binnen grenzen van vrijheid van handelen is gebleven.
Uitspraak
Beslissing van 21 februari 2014
in de zaak 6917
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 19 augustus 2013, onder nummer 13-69, aan partijen toegezonden op 19 augustus 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerster voor wat betreft klachtonderdeel a en c gegrond is verklaard en klachtonderdelen b en d ongegrond zijn verklaard. Aan verweerster is ter zake van de gegrond bevonden onderdelen de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
De beslissing is met kenmerk ECLI:NL:TADRARN:2013:58 gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 september 2013 (per fax) ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief d.d. 4 december 2013 van de gemachtigde van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 december 2013, waar verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot en gemachtigde, en klager zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zoals door de raad zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld al bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de volgende gedragingen:
a) Verweerster heeft klager niet eerst een sommatiebrief gestuurd met een termijn voor – beraad – zodat klager nog op zijn standpunt omtrent de verrekening had kunnen terugkomen – maar heeft meteen conservatoir beslag laten leggen. Daarmee heeft zij klager voor een betrekkelijk geringe vordering onnodig op kosten gejaagd.
b) Het vragen van verlof voor beslag ter zake de verdeling van de polissen was oneigenlijk. Gelet op hetgeen in de notariële akte was overeengekomen lag het initiatief voor die verdeling bij verweersters cliënte.
c) Indien al beslag gelegd had moeten worden dan had verweerster kunnen volstaan met een beslag op de polissen, en had zij klager niet onnodig hoeven duperen met het beslag op zijn liquide middelen.
d) Nadat klagers advocaat had bericht dat klager afzag van verrekening en bereid was tot betaling van € 3.275,97, heeft verweerster het beslag ten onrechte gehandhaafd totdat die betaling door haar cliënte was ontvangen.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klager is in 2005 van echt gescheiden. Zijn toenmalige echtgenote werd destijds bijgestaan door een kantoorgenote van verweerster. Na scheiding bleven te verdelen over een drietal lijfrentepolissen en een vakantieappartement in Frankrijk plus het saldo van een Franse bankrekening. Het appartement is verkocht. Klager en zijn ex-echtgenote ontvingen via de notaris aanvankelijk ieder € 50.000 van de verkoopopbrengst. Ongeveer anderhalf jaar later volgde een nabetaling op de door klager beheerde Franse bankrekening, als gevolg waarvan het saldo daarvan in december 2011 € 8.541,73 bedroeg. Na verrekening van een in december 2010 door klager uit eigen middelen betaald bedrag van € 750 resteerde te verdelen een bedrag van € 7.791,73, zodat aan ieder € 3.895,87 toekwam. Klager heeft op het aan zijn ex-echtgenote toekomende deel een bedrag van € 3.275,79 aan in 2009 door hem persoonlijk gemaakte advocaatkosten in mindering gebracht en op 5 januari 2012 het resterende saldo van € 620,08 naar haar bankrekening overgemaakt. Bij brief van die datum gaf hij de volgende toelichting op de verrekening van het bedrag van € 3.275,79: “Mijn initiatief van maart 2009 resulteerde echter in november 2009 tot de conclusie “vechten tegen de bierkaai”. Dit brengt mee dat de gemaakte kosten voor jullie rekening zijn.”
4.3 Klagers ex-echtgenote was het oneens met de verrekening van het bedrag van € 3.275,79. Zij heeft dat bij brief d.d. 17 januari 2012, verzonden per gewone en per aangetekende post, aan klager meegedeeld en hem verzocht dat bedrag binnen tien dagen alsnog aan haar over te maken, een en ander onder mededeling dat zij een kopie van die brief naar haar rechtsbijstandverzekering zou sturen. Klager heeft haar stellingname in een e-mail van 25 januari 2012 aangemerkt als een op basis van oneigenlijke, ongebruikelijke argumenten en voorwaarden niet mee willen werken aan het afronden van de verkoopovereenkomst.
4.4 Op 13 maart 2012 heeft de ex-echtgenote zich tot verweerster gewend met verzoek voormeld bedrag op klager te verhalen. De ex-echtgenote van klager verlangde beslaglegging waarbij ook de drie nog te verdelen polissen betrokken zouden worden.
4.5 Verweerster heeft vervolgens namens de ex-echtgenote van klager verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op klagers bankrekening en de drie lijfrentepolissen ter veiligstelling van de aan de ex-echtgenote toekomende gelden respectievelijk ter zekerheidstelling van het behoud van de polissen en het aan haar daaruit toekomende aandeel. Zij heeft daarbij verzocht de vorderingen voorlopig te begroten op € 5.000 (de geldvordering) respectievelijk € 75.000 (haar aandeel in de waarde van de polissen). De voorzieningenrechter heeft bij beschikking d.d. 29 maart 2012 verlof verleend en de gezamenlijke vorderingen begroot op in totaal € 80.000.
4.6 De deurwaarder heeft op 5 april 2012 ten laste van klager derdenbeslag gelegd onder de Bank. Dientengevolge zijn de lopende rekening, de spaarrekening en de spaarloonrekening van klager geblokkeerd. Op de polissen is geen beslag gelegd.
4.7 Klager heeft daarop zijn advocaat geraadpleegd, die hem heeft geadviseerd het bedrag van € 3.275,79 alsnog te betalen. Klager was het met dat advies niet eens, maar wilde het toch maar opvolgen. Vervolgens zijn er nog brieven gewisseld tussen verweerster en de advocaat van klager over de vorm van betaling. Verweerster bood bij faxbrief van maandag 16 april 2012 aan om de Bank te schrijven – verweerster voegde een concept voor de brief aan de bank bij – dat het beslag als opgeheven zou kunnen worden beschouwd zodra een bedrag van € 3.275,79 naar de bankrekening van haar cliënte zou zijn overgemaakt. De advocaat van klager antwoordde daarop bij faxbrief van 20 april 2012 dat klager hiermee niet kon instemmen en wel wilde overgaan tot betaling, “maar niet onder druk van een oneigenlijk beslag en het stellen van een oneigenlijke voorwaarde”. Klager had, zoals hij in zijn klachtbrief van 25 mei 2012 stelde, geen zin om te voldoen aan een voorwaarde die verweerster stelde, omdat hij dan verweerster gelijk zou geven.
4.8 Uiteindelijk heeft klager andere bronnen aangeboord en het bedrag van € 3.275,79 op 26 april 2012 aan zijn ex-echtgenote betaald, waarna verweerster het beslag nog op dezelfde dag heeft opgeheven. De reeds uitgebrachte dagvaarding in de hoofdzaak is door verweerster niet aangebracht. Klagers advocaat en verweerster hebben na 26 april 2012 nog voortgecorrespondeerd met betrekking tot klagers verontwaardiging over de manier waarop verweerster haar cliënte bijstond en diens voornemen om een klacht tegen verweerster in te dienen en andere punten, waaronder de verdeling van de polissen.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof ziet aanleiding om de door verweerster aangevoerde grieven 3 en 4 als eerste te behandelen. Die zijn gericht tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en c). Verweerster meent dat zij niet klachtwaardig heeft gehandeld door derdenbeslag onder de Bank te laten leggen zonder voorafgaand een sommatiebrief aan klager te sturen.
5.2 Het hof stelt voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het ligt in de aard der zaken dat het kan gebeuren dat de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt de wederpartij slecht bevalt. Hoewel de hiervoor bedoelde handelingsvrijheid van de advocaat niet onbegrensd is en, uiteraard, geen vrijbrief oplevert voor onbetamelijk handelen of nalaten in de zin van art. 46 Advocatenwet, biedt het tuchtrecht in het algemeen geen instrument om advocaten te corrigeren die hun cliënt bijstaan op een manier waarmee de wederpartij van hun cliënt het volledig oneens is.
5.3 Verweerster heeft, in overleg met haar cliënte, gekozen voor een daadkrachtige aanpak van het geschil over het niet-uitgekeerde bedrag van € 3.275,79 en heeft conservatoir derdenbeslag laten leggen zonder klager voorafgaand te sommeren onder opgave van een uiterste betalingstermijn. Verweerster heeft uiteengezet dat zij voor deze aanpak heeft gekozen omdat (i) klager in zijn brief van 5 januari 2012 een toelichting op de verrekening had gegeven die overkwam als een vrij principieel standpunt (ii) de cliënte zelf al een dringend betalingsverzoek met een betalingstermijn erin aan klager had gestuurd, waarop zij een kort antwoord had gekregen waaruit viel op te maken dat klager eenvoudigweg weigerde toe te geven (iii) de cliënte van verweerster, op grond haar ervaringen in verband met de moeizame financiële afwikkeling van haar echtscheiding, vreesde dat een nieuwe sommatiebrief, nu van verweerster, ten gevolge zou hebben dat verhaalsmogelijkheid zou verdwijnen.
5.4 Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat verweerster met deze aanpak niet de grenzen heeft overschreden van de haar toekomende vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op de haar goeddunkende wijze. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de stelling van klager dat hij door het beslag op – door hem overigens niet gespecificeerde – kosten is gejaagd die hij zich had kunnen besparen als verweerster begonnen was met een sommatie, overdreven lijkt. Klager stelt immers daarnaast dat hij naar aanleiding van zo’n sommatie zijn advocaat zou hebben geraadpleegd die dan eveneens zou hebben geadviseerd toe te geven en alsnog te betalen. Het ziet ernaar uit dat klager wel extra advocaatkosten heeft moeten maken omdat hij niet wilde ingaan op het in de faxbrief van verweerster van 16 april 2012 gedane aanbod om het beslag op te heffen tegen gelijktijdige betaling van € 3.275,79, maar een principekwestie ervan maakte dat hij dat bedrag pas wilde betalen nadat het beslag zou zijn opgeheven. De gevolgen van deze opstelling van klager kunnen echter verweerster, vanzelfsprekend, niet worden aangerekend. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
5.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c) overweegt het hof dat het doel dat verweerster met de door haar gekozen aanpak kennelijk voor ogen stond was om door middel van een conservatoir derdenbeslag spoedig de betaling af te dwingen van een betrekkelijk gering bedrag waarover naar haar mening redelijkerwijs geen discussie mogelijk was. Daartoe heeft zij een beslag onder de bank van klager, dus op diens liquide middelen, verkozen boven een beslag op de polissen. Ook met deze – begrijpelijke – keuze is verweerster binnen de grenzen van de haar als advocaat toekomende vrijheid gebleven. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.6 Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de raad zal worden vernietigd voor zover daarbij de klachtonderdelen a) en c) gegrond zijn verklaard en dat die onderdelen alsnog ongegrond dienen te worden verklaard. Bij deze stand van zaken heeft verweerster geen belang meer bij haar grieven 1 en 2, die het hof dan ook niet verder zal behandelen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
Arnhem-Leeuwarden van 19 augustus 2013 onder nummer 13-69, voor zover daarbij de klachtonderdelen a) en c) gegrond zijn verklaard en aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ook wat betreft de onderdelen a) en c) ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, J.C. van Oven, G.J.L.F. Schakenraad en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.