Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:65

Zaaknummer

17-954/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter gewend nadat om een uitspraak is gevraagd. Niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een en ander kunnen rechtvaardigen. Klacht gegrond, gelet op specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 april 2018

in de zaak 17-954/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 november 2017 met kenmerk 4017-0425, door de raad ontvangen op 17 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 16 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de fax met bijlagen van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 7 februari 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder staat T.P.N.S. Achterberg B.V. bij in een geschil met de heer S, die wordt bijgestaan door klager. Het geschil heeft geleid tot een verzoekschriftprocedure voor de rechtbank Utrecht. In dat kader heeft op 25 januari 2017 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter de mondelinge behandeling gesloten en bepaald dat, tenzij een te volgen mediationtraject zou leiden tot een minnelijke regeling en intrekking van het verzoek zou plaatshebben – beschikking zou worden gegeven. In de zittingsaantekeningen van de griffier staat hierover:

“PP willen aanhouding en mediationtraject in. Mbt rolzaak zullen zij zelf om aanhouding vragen ivm mediation en de derde partij en in de procedure benaderen om in te stemmen met de aanhouding en zo mogelijk ook aan de mediation deel te nemen. Mr. E zal gedurende de mediation meewerken aan uitstelverzoeken. Indien mediation niet lukt en verzoeken niet worden ingetrokken (de mondelinge behandeling wordt gesloten), zal beschikking volgen.”

2.2 Vervolgens heeft een mediationtraject plaatsgevonden.

2.3 Op 1 juni 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Bij afloop van de bespreking van 22 mei jl bij de mediator is afgesproken dat u mij de reactie van uw cliënte zou laten weten op het – vérgaande – voorstel dat cliënt bij die bespreking heeft gedaan. Wij zijn inmiddels bijna twee werkweken verder. Daarom verzoek ik u om mij die reactie uiterlijk morgenochtend te geven.”

2.4 Op 8 juni 2017 heeft klager een brief gestuurd aan de rechtbank, met onder meer de volgende inhoud:

“Onder verwijzing naar uw brief van 18 mei 2017 bericht ik u hierbij dat de mediation inmiddels is beëindigd zonder dat een minnelijke regeling is getroffen.

Op grond van het bovenstaande verzoek ik de kantonrechter hierbij om op het verzoek van mijn cliënt te beschikken.”

2.5 Op 12 juni 2017 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager en daarbij het voornemen uitgesproken de kantonrechter te vragen een datum te bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling dan wel partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijk aanvullende opmerkingen te maken en klager gevraagd hiermee in te stemmen.

2.6 Op 12 juni 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“In navolging van ons telefonisch overleg ben ik in afwachting van uw reactie.

Stuurt u mij deze voor einde dag toe omwille van een tijdig bericht van mijn kant aan de griffie?”

2.7 Op 12 juni 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Na ons telefoongesprek vanmorgen heb ik met cliënt uw wens besproken om het kantongerecht te vragen een datum te bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling of partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijk aanvullende opmerkingen te maken. Cliënt denkt er nog over na of hij hier al dan niet aan wil meewerken. Ik heb hem gevraagd om mij daarover vanmiddag te berichten. Zodra ik van hem verneem, hoort u van mij.

Zoals ik u heb meegedeeld, staat het u op grond van onze gedragsregels niet vrij om zonder mijn toestemming de rechter te benaderen met mededelingen van feitelijke/inhoudelijke aard.”

2.8 Op 13 juni 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan de rechtbank, met onder meer de volgende inhoud:

“Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in opgemelde zaak op 25 januari 2017, is een aanhouding gelast teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen (…). Partijen hebben daarover thans helaas nog geen overeenstemming kunnen bereiken.

Per brief van 8 juni jl. verzocht [klager] om uw beschikking.

In de tussenliggende periode heeft cliënte kennisgenomen van nieuwe feiten en bewijs(middelen), die de uitlatingen van de wederpartij ter zitting in een geheel ander daglicht plaatsen. Zo blijkt [de heer S] reeds vanaf 11 januari 2017 voor 2 of meer dagen werkzaam te zijn in Tandartsenpraktijk (…) te Arnhem. Aanvankelijk voor 2 dagen per week en per 1 maart 2017 voor 4 dagen per week.

[De heer S] heeft hier ten tijde van de mondelinge behandeling ter zitting en nadien geen melding van gemaakt. Eerst nadat cliënte via de website van Tandartsenpraktijk (…) hier kennis van heeft genomen is dit aan haar bekend geworden. [De heer S] heeft hierover bewust geen openheid van zaken gegeven tijdens de behandeling ter zitting terwijl zulks wel van belang is voor de beoordeling

Op de website van Tandartsenpraktijk (…) staat het volgende vermeld:

(…)

Derhalve verzoek ik U E.A. hierdoor eerbieding om de mondelinge behandeling te heropenen, opdat verweerster deze nieuwe feiten kort kan toelichten en de wederpartij daarop kan reageren, waarna deze feiten en bewijs(middelen) alsnog in Uw rechterlijke beoordeling in eerste aanleg kunnen worden meegenomen.”

2.9 Op 23 juni 2017 heeft de griffier van de rechtbank een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“De kantonrechter ziet in de inhoud van het verzoek van [verweerder] geen aanleiding de mondelinge behandeling te heropenen of nieuwe processtukken toe te staan. Er zal dus een beschikking worden gegeven.”

2.10 Op 23 augustus 2017 heeft de rechtbank beschikking gewezen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich zonder toestemming van klager heeft gewend tot de rechter nadat om uitspraak is gevraagd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat de brief van 8 juni 2017 van klager aan de rechtbank (zie hiervoor onder paragraaf 2.2) voor verweerder en zijn cliënte als donderslag bij heldere hemel kwam, aangezien de onderhandelingen tussen partijen nog niet waren afgerond en de mediation nog liep. In verband met ziekte had verweerder nog niet op het laatste voorstel van klager kunnen reageren. In dit verband stond het verweerder vrij om op de brief van 8 juni 2017 van klager aan de rechtbank te reageren. Op 12 juni 2017 heeft verweerder klager telefonisch verzocht ermee in te stemmen dat verweerder een verzoek aan de kantonrechter zou doen. Per e-mail van 12 juni 2017 verzocht verweerder klager daarop nog diezelfde dag te reageren. Aangezien verweerder geen tijdige reactie van klager ontving is de brief aan de rechtbank op 13 juni 2017 verzonden. Hiermee was het belang van zijn cliënte gediend. Bovendien was het verzoek beperkt tot een formeel aspect, en was geen inhoudelijke beïnvloeding van de kantonrechter beoogd. Er is slechts een summiere toelichting op de zaak gegeven, aangezien enige onderbouwing van een dergelijk verzoek vereist is. Nu het verzoek is afgewezen is er door de wederpartij geen schade geleden. Overigens verkeerde de zaak pas op 23 juni 2017 in staat van wijzen, aangezien de rechtbank partijen eerst bij brief van 23 juni 2017 heeft bericht dat beschikking zou worden gegeven. Tot 23 juni 2017 stond het verweerder dus vrij om de rechtbank te benaderen. Daarnaast is sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder en zijn cliënte waren er immers pas na de mondelinge behandeling achter gekomen dat de cliënt van klager al ten tijde van de mondelinge behandeling elders werkzaam was, maar dit tijdens de mondelinge behandeling had verzwegen, aldus steeds verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 Nadat om een uitspraak is gevraagd, is het een advocaat krachtens artikel 15 lid 2 van de Gedragsregels 1992 niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. Bij gebreke van toestemming van de wederpartij, kan een advocaat zich volgens vaste jurisprudentie alleen op grond van bijzondere omstandigheden tot de rechter wenden (zie onder meer Hof van Discipline 24 augustus 2015, zaaknummer 7513).

5.2 De raad overweegt als volgt. Vaststaat dat door klager bij brief van 8 juni 2017 om een uitspraak was gevraagd. Verweerder heeft zich vervolgens zonder toestemming van klager tot de rechter gewend. De door verweerder hiervoor naar voren gebrachte omstandigheden zijn naar het oordeel van de raad niet zodanig, dat gesproken kan worden van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. Daarbij is verder van belang dat verweerder zijn voornemen om de kantonrechter te benaderen wel vooraf bij klager heeft aangekondigd, maar klager slechts een zeer beperkte reactietermijn heeft gegund. Voorts is van belang dat verweerder zich in zijn brief van 13 juni 2017 aan de rechtbank niet heeft beperkt tot het enkele verzoek om de mondelinge behandeling te heropenen op grond van nieuwe feiten en omstandigheden, maar tevens een nadere inhoudelijke uiteenzetting van die feiten heeft gegeven. In het licht van het voorgaande is de klacht gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval is de raad van oordeel dat een gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging van een maatregel volstaat. Daarbij weegt de raad mee dat de kantonrechter het door verweerder bij brief van 13 juni 2017 gedane verzoek niet heeft gehonoreerd, en voorts dat geen sprake is van antecedenten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2018 verzonden.