Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:288

Zaaknummer

150002

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder zonder instructie van klaagster een verzoekschrift ex artikel 591a Sv namens haar heeft ingediend terwijl hij niet meer haar advocaat was. Hof acht de klacht, anders dan de raad, ongegrond. Verweerder mocht het verzoek van de nieuwe advocaat van klaagster aan verweerder om zelf een verzoek ex artikel 591a Sv in te dienen aanmerken als een verzoek mede namens klaagster en als toereikende instructie. Met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verweerder op eigen houtje heeft gehandeld of klaagster niet op de hoogte heeft willen houden van de behandeling van het verzoekschrift.

Uitspraak

Beslissing

van 14 december 2015   

in de zaak 150002

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 juni 2015, onder nummer 15-028A, aan partijen toegezonden op 8 juni 2015, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder voor wat betreft klachtonderdeel a gegrond is verklaard en de klachtonderdelen b, c en d ongegrond zijn verklaard. Verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:164.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, voor zover klachtonderdeel a gegrond is bevonden en een maatregel is opgelegd, is op 3 juli 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

    -    de stukken van de eerste aanleg;

    -    antwoordmemorie van klaagster van 20 augustus 2015;

    -    de brief van verweerder van 15 oktober 2015 met een bijlage;

    -    de brief van mr. I, raadsvrouwe van klaagster, van 15 oktober 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 oktober 2015, waar verweerder, vergezeld van mr. K advocaat te B zijn verschenen. Mr. K heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

    a)    een verzoekschrift ex artikel 591a Sv namens klaagster heeft ingediend zonder daartoe instructie te hebben gekregen en dat terwijl verweerder niet        

          meer  de advocaat van klaagster was;

    b)    (…)

    c)    (…)

    d)    (…)

 

4    FEITEN

De raad heeft (m.b.t. dit klachtonderdeel) de volgende feiten vastgesteld.

2.2 Verweerder heeft verschillende juridische diensten voor klaagster verricht. Laatstelijk heeft verweerder klaagster bijgestaan in strafprocedures naar aanleiding van een ruzie tussen klaagster en haar zuster. Als gevolg van dit incident hebben klaagster en haar zuster over en weer aangifte gedaan. Verweerder heeft klaagster zowel bijgestaan in het hoger beroep in de strafprocedure tegen klaagster, als in de strafprocedure tegen de zuster, waarin klaagster slachtoffer was. Gedurende de behandeling van de zaak tegen klaagster heeft het hof op enig moment contact opgekomen met verweerder, met het bericht dat klaagster over hem had geklaagd. Verweerder heeft daarop contact opgenomen met klaagster en haar bericht dat hij de zaak moest neerleggen bij gebreke aan het benodigde onderlinge vertrouwen.

2.3 Verweerder heeft klaagster op 23 mei 2013 een brief gestuurd, zowel naar een adres in A als in A, waarin hij haar bericht dat hij de behandeling neerlegt, en dat zij op zoek dient te gaan naar een andere advocaat. Vervolgens heeft een opvolgende advocaat verweerder op 28 mei 2013 geïnformeerd dat klaagster hem verzocht had om de zaak over te nemen, waaronder ter zake de zitting die op 4 juli 2013 zou plaatsvinden. Hij verzocht verweerder tevens om het dossier, dat verweerder hem dezelfde dag heeft gestuurd. Verweerder heeft het hof eveneens op 28 mei 2013 bericht dat de opvolgende advocaat de zaak had overgenomen. Op 20 juni 2013 heeft mr. I verweerder een e-mail gestuurd, waarin zij hem laat weten dat zij de zaak op haar beurt heeft overgenomen.

2.4 Op 4 juli 2013 vond de zitting plaats in de strafzaak. Klaagster is bij arrest van 18 juli 2013 van het gerechtshof Amsterdam vrijgesproken.

2.5 Na de vrijspraak heeft mr. I contact opgenomen met verweerder, met de vraag of hij haar een voorbeeld kon sturen van een verzoekschrift om een kostenvergoeding. De secretaresse van verweerder heeft haar dit voorbeeld op 19 juli 2013 gestuurd, waarbij opgemerkt zij dat het verzoekschrift de kop 'Verzoek ex artikel 89 S.V.' draagt, maar naar zijn inhoud een verzoek is tot vergoeding van advocaatkosten, derhalve een verzoekschrift ex artikel 591a Sv.

2.6 Verweerder heeft mr. I op 13 augustus 2013 een brief gestuurd, waarin hij schrijft: "De toevoeging kan niet deels wel (door mij) en deels niet (door u) worden benut/gebruikt. Daarom is u 19 juli mijn nota met onderliggende specificatie en verzoek u die – mede – in te dienen voor de 18de oktober? Ik zal mede afstand van de toevoeging doen." [sic]

2.7 Mr. I heeft verweerder op 15 augustus 2013 een bericht gestuurd, waarin staat: "Uw fax van 13 augustus jl., heb ik in goede orde ontvangen. Ik stel voor dat u zelf het verzoek indient of deze althans naar mij opstuurt, zodat ik deze gevoegd kan indienen."

2.8 Verweerder heeft op 15 augustus 2013 een verzoekschrift ingediend bij het hof. Ondanks de kop van het verzoekschrift ('Verzoek ex artikel 89 S.V.'), is het naar zijn inhoud een verzoek ex artikel 591a Sv, nu het een verzoek tot vergoeding van advocaatkosten betreft ten bedrage van EUR 4.181,42, vermeerderd met de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift. Dit verzoekschrift is ondertekend door verweerder. Daarnaast bevat het een tweede ondertekeningsregel in naam van klaagster, waarbij een handtekening staat. Bij het verzoekschrift is de factuur van verweerder van 19 juli 2013 gesloten, waarin de gemaakte kosten worden gespecificeerd. Verweerder heeft deze kostenvergoeding ontvangen, en die stond ten tijde van de zitting in deze klachtprocedure nog op de derdenrekening van verweerder.

2.9 Mr. I heeft op 9 oktober 2013 eveneens een verzoekschrift ex artikel 591a Sv jo 89 Sv ingediend, dat onder meer ziet op de door haar gemaakte kosten, van in totaal EUR 13.105,01 in hoofdsom vermeerderd met de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift. Dit verzoekschrift is ondertekend door mr. I en klaagster.

2.10 Klaagster heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrifte tegen verweerder.

2.11 Het verzoekschrift ingediend door mr. I is op 21 februari 2014 behandeld door het hof Amsterdam, in aanwezigheid van klaagster, mr. I en verweerder. In het proces-verbaal staat dat het hof is opgevallen dat de handtekening van klaagster onder het verzoekschrift van verweerder afwijkt van de handtekening van klaagster onder het verzoekschrift van mr. I. Daarop heeft klaagster verklaard dat de handtekening onder het verzoekschrift van verweerder niet haar handtekening is. Het hof heeft verzoekster een handtekening laten zetten ter zitting, en verweerder voorgehouden dat deze handtekening sterke overeenkomsten vertoont met de handtekening onder het verzoekschrift van mr. I. Het hof heeft beslist dat het hof de uitkomst van deze klachtprocedure zal afwachten voordat wordt beslist op het verzoekschrift van mr. I.

2.12 (…).

2.13 Bij brief van 20 mei 2014 heeft klaagster zich, door tussenkomst van haar gemachtigde, bij de deken beklaagd over verweerder.

 

5    BEOORDELING

5.1.    Kern van het oordeel van de raad is gelegen in rechtsoverweging 4.4, luidende:

4.4 In lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, is de advocaat in beginsel gehouden de instructies van zijn cliënt op te volgen. Keerzijde hiervan is dat hij in beginsel geen (juridische) handeling namens zijn cliënt dient uit te voeren, zonder diens voorafgaande toestemming. Dit kan anders zijn in bijzondere omstandigheden zoals in het geval het verstrijken van een beroepstermijn dreigt zonder dat contact opgenomen kan worden met de cliënt, of bij handelingen van ondergeschikte aard. In dit geval heeft verweerder echter zonder voorafgaande toestemming een inhoudelijke juridische handeling namens klaagster verricht, terwijl van bijzondere omstandigheden niet is gebleken. Hieraan doet niet af verweerders stelling dat hij uit de e-mail van mr. I van 15 augustus 2013 heeft afgeleid dat hij een eigen verzoekschrift zou kunnen indienen. Ook al was dit het geval, dan is dit iets in de relatie tussen mr. I en verweerder, maar doet het niet af aan verweerders eigen verplichting om klaagster te verzoom toestemming voor het indienen van het verzoekschrift – dat immers mede door klaagster moest worden ondertekend.

5.2.    Het hof kan het oordeel van de raad niet volgen.

5.2.1    Daartoe overweegt het hof in de eerste plaats dat het een advocaat in beginsel niet is toegestaan zich te onderhouden met een ex-cliënt indien deze wordt bijgestaan door een nieuwe advocaat. De e-mail van 15 augustus 2013 van mr. I, de nieuwe advocaat van klaagster, bevat het verzoek aan verweerder om zelf een verzoek ex artikel 591a Sv in te dienen dan wel dit aan haar op te sturen. Verweerder mocht er op grond van deze e-mail vanuit gaan dat dit verzoek mede namens klaagster werd gedaan en mocht deze dan ook als toereikende instructie van klaagster aanmerken.

5.2.2    Het hof meent voorts dat verweerder er geen verwijt van kan worden gemaakt het verzoekschrift te hebben ingediend terwijl hij geen advocaat van klaagster meer was, zoals het tweede deel van de klachtomschrijving luidt. Het is eigen aan de door verweerder en mr. I gevolgde afrekenmethodiek dat verweerder ná het beëindigen van de relatie met klaagster het verzoekschrift heeft ingediend.

5.2.3    Voor zover de klacht moet worden opgevat als een verwijt dat verweerder buiten klaagster om heeft gehandeld en haar derhalve onwetend heeft gelaten, overweegt het hof als volgt.

5.2.4     In de stukken bevindt zich een declaratie van verweerder aan klaagster d.d. 19 juli 2013. Deze is gericht aan het adres van haar ouders in A. Deze is overigens ook gestuurd naar mr. I, zo blijkt uit de brief van verweerder aan haar van 13 augustus 2013.

Verweerder heeft, blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de raad, daar overgelegd zijn brief van 7 oktober 2013 aan klaagster, welke brief een oproep voor de zitting van 16 december 2013 inhoudt. Op deze zitting werd het verzoek schadevergoeding behandeld, zoals ook is aangegeven in de brief van 7 oktober 2013.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de raad heeft klaagster de ontvangst van de declaratie en de oproep niet betwist. In het verweerschrift in hoger beroep wordt die declaratie en brief niet aan de orde gesteld, terwijl zij ter zitting van het hof niet is verschenen, zodat het hof de ontvangst niet heeft kunnen verifiëren. De oproep is overigens verstuurd naar het adres van de ouders van klaagster, bij wie zij in die tijd mogelijk inwoonde (het hof heeft om dezelfde reden ook dat niet kunnen verifiëren). Bij deze stand van zaken moet het hof voorbijgaan aan de betwisting alsnog - in de brief van klaagsters raadsvrouw van 15 oktober 2015 - van de ontvangst van het verzoekschrift door klaagster.

5.2.5    Het hof merkt nog op dat de zitting van 16 december 2013 een “pro forma”zitting is geweest, waar noch klaagster noch verweerder zijn verschenen. Hoe de communicatie is verlopen heeft het hof niet kunnen vaststellen.

5.2.6    In de stukken wordt veel aandacht besteed aan de handtekening van klaagster onder het door verweerder ingediende verzoekschrift krachtens 89 Sv (door het gerechtshof Amsterdam gelezen als: krachtens art. 591a Sv.) van 15 augustus 2013. Klaagster betwist dat het om haar handtekening gaat. De handtekening onder het door mr. I ingediende verzoekschrift van 9 oktober 2013 – met de voornaam onder “(verzoeker)” – wijkt daarvan af.

Verweerder wijst evenwel van zijn kant op de handtekening geplaatst in het paspoort van klaagster, die weer zeer afwijkt van die waarop mr. I zich beroept, maar wel enige gelijkenis vertoont met die onder het door verweerder ingediende verzoekschrift.

Het hof stelt vast dat de handtekening door klaagster geplaatst onder de brief van klaagster aan de politie van 10 november 2011, onder de strafaangifte en onder de opdrachtbevestiging aan mr. I weer afwijken van de andere handtekeningen, met dien verstande dat daaruit valt op te maken dat klaagster tekende met haar voornaam, zij het op verschillende manieren.

5.2.7    Het hof overweegt dienaangaande eerst dat, ingevolge de klachtomschrijving, verweerder niet het plaatsen van een valse handtekening wordt verweten. Met de stellingen ten aanzien van de handtekening wordt kennelijk beoogd aan te tonen dat het betreffende verzoekschrift ex artikel 89 Sv door verweerder is ingediend buiten medeweten van klaagster.

5.2.8    Het hof kan uit hetgeen ten aanzien van de handtekening naar voren is gebracht niet opmaken dat verweerder heeft gehandeld zonder instructie van klaagster. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt eerder dat verweerder niet buiten klaagster en mr. I om heeft gehandeld, al kan hen worden toegegeven dat de communicatie door verweerder (veel) beter had gekund. Zo heeft het hof niet kunnen vaststellen dat het verzoekschrift van 15 augustus 2013 en de beschikking aan mr. I als klaagsters opvolgende advocaat zijn toegezonden.

 5.2.9    De conclusie op grond van het voorgaande is dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verweerder op eigen houtje heeft gehandeld, of klaagster niet op de hoogte heeft willen brengen van de behandeling van het verzoekschrift, zodat klachtonderdeel a alsnog ongegrond moet worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

en opnieuw recht doende:

verklaart klachtonderdeel a ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, M.M.H.P. Houben, J. Italianer en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.

griffier    voorzitter  

                        

De beslissing is verzonden op 14 december 2015.