Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:268
Zaaknummer
150066
Inhoudsindicatie
De klacht dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de rechter te misleiden, te trachten klager weg te houden bij zijn cliënt en niet met klager te willen spreken maar uitsluitend rechtstreeks met zijn cliënt, wordt in hoger beroep alsnog ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing
van 1 april 2016
in de zaak 150066
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 augustus 2015, onder nummer 15-36, aan partijen toegezonden op 27 augustus 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 september 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van mr. A, advocaat van verweerster, van 14 oktober 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 februari 2016, waar klager en verweerster, vergezeld door haar advocaat, zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de rechter te misleiden;
b) te trachten klager weg te houden bij zijn cliënt;
c) niet met klager te willen spreken maar uitsluitend rechtstreeks met zijn cliënt.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager staat B bij als juridisch adviseur in een geschil dat is voortgevloeid uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van B met C v.o.f., een garagebedrijf, de cliënte van verweerster. B heeft in kort geding afgifte gevorderd van gereedschappen die zich onder de v.o.f. bevonden en waarvan hij stelde eigenaar te zijn. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaats gevonden op maandag 23 juni 2014. Klager heeft op vrijdag 20 juni 2014 per e-mail een aantal producties aan de rechtbank en verweerster toegestuurd. Het betrof vier pdf-bestanden met getuigenverklaringen. Eén van de van de pdf-bestanden betrof de getuigenverklaring van de heer D, met daarbij gevoegd een lijst van gereedschappen, bestaande uit 10 pagina’s, waarover de getuige verklaarde dat de op de lijst staande gereedschappen eigendom zijn van B. Aan de eerder uitgebrachte kort-geding dagvaarding was door klager als productie 12 een lijst met gereedschappen gehecht.
4.2 Verweerster had via de rechtsbijstandsverzekering van haar cliënte de zaak op woensdag 18 juni 2014 in behandeling gekregen en ontving daartoe een lijvig dossier.
4.3 Tijdens de zitting op 23 juni 2014 heeft verweerster gezegd de lijst behorende bij de op 20 juni 2014 toegezonden getuigenverklaring van D niet te hebben ontvangen. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 23 juni 2014 is ter zitting door partijen omtrent deze lijst onder meer het volgende verklaard en vermeld:
mr. [klager]: De lijst (de nadere productie) is dezelfde lijst als bij de dagvaarding is gevoegd. Het verschil is alleen de ondertekening door de getuige. Productie 11 is een aangifte met bijlagen. Productie 12 is een gereedschappenlijst. Deze is dubbel.”
mr. [verweerster]: Ik heb de laatste stukken niet gehad, ik bedoel de productie met de gereedschappenlijst (g-mail). Het gaat om de bijlagen bij de verklaringen.
Mr. [klager]: Deze is gescand en aan de gemachtigde van gedaagde gestuurd. Alle lijsten zijn exact hetzelfde. We kunnen uitgaan van de lijst van productie 12.
(……….)
Partijen hebben ter zitting niet om een leespauze verzocht teneinde mr.[verweerster] in de gelegenheid te stellen de nadere producties van [HVD: bedoeld is: de cliënt van klager] nog door te lezen. De kantonrechter heeft ook niet ambtshalve een leespauze ingelast.
4.4 De kantonrechter heeft ter zitting medegedeeld dat hij de op 20 juni 2014 toegezonden verklaring van D buiten beschouwing zou laten.
4.5 In de middag van 23 juni 2014 heeft klager verweerster opgebeld met de vraag of zij bereid was mee te werken aan het alsnog gezamenlijk toezenden aan de kantonrechter van de gereedschapslijst gehecht aan de op 20 juni 2014 door klager toegezonden verklaring van D. Verweerster heeft dat geweigerd, waarna klager - zoals door hem in het telefoongesprek aangekondigd - de onderhavige klacht “wegens misleiding van de rechter ter terechtzitting” heeft ingediend. Aan het einde van het telefoongesprek heeft klager aan verweerster meegedeeld dat hij een geluidsopname van het gesprek had gemaakt.
4.6 De vorderingen van B zijn toegewezen en de v.o.f. is veroordeeld tot afgifte van een groot aantal gereedschappen. Omdat één van de vennoten van de v.o.f. in het buitenland verbleef op de dag van de afgifte van de gereedschappen (18 juli 2014) is aan verweerster verzocht bij de overdracht zijn plaats in te nemen. Er was sprake van een gespannen sfeer tussen de aanwezige vennoot en klager wegens eerder als onbetamelijk ervaren optreden van klager teneinde bewijs te vergaren voor de vordering van B. Op 15 april 2014 heeft er zelfs een handgemeen in de garage plaatsgevonden tussen een van de vennoten en klager. Verweerster heeft klager bij e-mail van 15 juli 2014 bericht dat “uitsluitend aan uw cliënt toegang (wordt) verschaft tot het garagebedrijf. Hij kan zich laten vergezellen door de heer F. Alle andere personen, inclusief u, worden niet toegelaten tot het garagebedrijf en evenmin tot het daaraan grenzende privéterrein .(…) Voorts zal van de zijde van cliënte, inclusief door mij, uitsluitend worden gecommuniceerd met de heer B en de heer F.”
4.7 Op 18 juli 2014 heeft de overdracht van de gereedschappen plaatsgevonden. Klager bevond zich in de nabijheid van het garagebedrijf. B, bijgestaan door de heer F, heeft de gereedschappen afgevoerd. Er bleken nog andere gereedschappen dan die in het vonnis vermeld, waarvan B zei eigenaar te zijn en waarvan hij de afgifte wenste. B heeft aangeboden dat indien die gereedschappen ook zouden worden afgegeven, de klacht zou worden ingetrokken. Verweerster heeft daar niet mee ingestemd omdat zij daarvoor geen mandaat van haar cliënte had.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof acht het aannemelijk dat, gezien de omvang van het dossier en de korte tijd die verweerster na ontvangst van het dossier had om de zaak voor de mondelinge behandeling voor te bereiden en de ontvangst nog korter voor de zitting van de getuigenverklaringen per fax, zij een bijlage behorende bij een van de getuigenverklaringen over het hoofd heeft gezien en de kantonrechter naar beste weten heeft geantwoord, zodat haar niet het tuchtrechtelijk verwijt treft dat klager haar maakt.
5.2 Voor zover de klacht ziet op het nadien niet sturen van de door klager gewenste brief aan de kantonrechter overweegt het hof als volgt.
Klager heeft ter zitting van het hof nogmaals bevestigd dat de lijst behorende bij de op 20 juni 2014 toegezonden verklaring van D dezelfde lijst is als die van productie 12, gehecht aan de uitgebrachte dagvaarding. Klager heeft dit onder meer ook verklaard bij de behandeling van het kort geding op 23 juni 2014, zoals blijkt uit het in appel overgelegde proces-verbaal van die zitting. Blijkens dat proces-verbaal heeft klager opgemerkt dat kan worden uitgegaan van de lijst van productie 12, nu alle lijsten exact hetzelfde zijn. Verweerster heeft ter zitting van 23 juni 2014 naar voren gebracht dat zij de lijst van productie 12 kende. In de gegeven omstandigheden valt niet in te zien welk belang klager na afloop van de zitting waar het voorgaande zich had afgespeeld nog had bij het schrijven door verweerster van de door hem gewenste brief aan de kantonrechter. Anders dan de raad is het hof derhalve van oordeel dat klachtonderdeel a ongegrond is.
5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b en c neemt het hof - anders dan de raad - tot uitgangspunt dat gedragsregel 18 - in de afdeling Betrekkingen tussen advocaten - niet analoog van toepassing is op de betrekking tussen een advocaat en een rechtshulpverlener, die geen advocaat is. Evenals tegenover andere derden dient een advocaat zich tegenover een rechtshulpverlener behoorlijk te gedragen en de gewone fatsoensnormen in acht te nemen. Voor de tuchtrechter staat derhalve slechts ter beoordeling de vraag of de advocaat in dat opzicht enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt te verwijten valt. Nu onweersproken is dat klager zich ten aanzien van verweerster en haar cliënte in de onderhavige zaak een aantal keren weinig fatsoenlijk heeft gedragen is het naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk dat verweerster klager niet bij de overdracht van de gereedschappen wilde hebben. In geen geval valt in te zien dat verweerster met het stellen van die voorwaarde gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt en daardoor de grens van de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid heeft overschreden. Zeker niet nu verweerster zelf heeft voorgesteld de heer F, aan beide partijen goed bekend, aanwezig te laten zijn. Bovendien staat vast dat klager zich in de directe nabijheid van de garage bevond tijdens de overdracht en dat B, zonder dat verweerster dat in de weg heeft gestaan, vaak naar klager is toegelopen en met hem heeft gesproken. Op grond van al deze omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat de klachtonderdelen b en c ongegrond zijn.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klachtonderdelen a, b en c ongegrond zullen worden verklaard en dat de beslissing van de raad vernietigd zal worden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2015 onder nummer 15-36 gewezen;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen a, b en c ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens–Steeghs, D.J. Markx en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 1 april 2016.