Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:166
Zaaknummer
160058
Inhoudsindicatie
Gedragsregel 18 betreft een regel die geldt tussen advocaten onderling. De stelling dat deze regel door een gewijzigd juridisch landschap ook heeft te gelden tegenover andere rechtsbijstandsverleners berust op een misvatting. Klacht is ook in hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Beslissing
van 26 augustus 2016
in de zaak 160058
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 1 februari 2016, onder nummer 15-257/DB/LI, aan partijen toegezonden op 1 februari 2016, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:23.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 februari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 31 mei 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 juni 2016. Klaagster en verweerder zijn met kennisgeving niet verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder rechtstreeks contact heeft opgenomen met makelaar Z, de verzekerde van klaagster, en aldus in strijd met gedragsregel 18 heeft gehandeld.
Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:
3.2 Gedragsregel 18 dient ook te gelden tegenover rechtshulpverleners die geen advocaat zijn. Het enkele feit dat deze rechtshulpverleners zelf niet gebonden zijn aan een dergelijke standaard zou (in beginsel) niet uit moeten maken. Dit geldt des te meer voor een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, omdat deze een eigen financieel belang heeft.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder is in juni 2014 benaderd door de heer D inzake een aansprakelijkheidskwestie. Verweerder heeft in overleg met zijn cliënt makelaarskantoor Z aansprakelijk gesteld voor de door zijn cliënt als gevolg van nalatig handelen van een bij dit kantoor werkzame makelaar te lijden schade. Na de aansprakelijkstelling heeft de gemachtigde van klaagster zich namens klaagster in haar hoedanigheid van beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van makelaarskantoor Z bij verweerder gemeld. De gemachtigde van klaagster heeft vervolgens een schikkingsvoorstel gedaan.
4.2 Verweerder heeft na het door klaagster aangeboden schikkingsvoorstel contact opgenomen met makelaarskantoor Z over de hoogte van het schikkingsbedrag. Het overleg tussen verweerder en makelaarskantoor Z heeft tot een, via klaagster tot stand gekomen, schikking geleid.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.
5.2 De raad heeft geoordeeld dat gedragsregel 18 uitsluitend geldt tussen advocaten onderling en dat het een misvatting is dat deze regel door een gewijzigd juridisch landschap ook heeft te gelden tegenover andere rechtsbijstandsbijstandsverleners, niet zijnde advocaten. Daarnaast geldt dat klaagster zich bij verweerder niet heeft gemeld als gemachtigde/rechtsbijstandsverlener van makelaarskantoor Z, maar als beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar met een eigen financieel belang. Omdat de cliënt van verweerder zich niet kon vinden in het schikkingsvoorstel van klaagster stond het verweerder vrij om contact op te nemen met de wederpartij van zijn cliënt. Het lag vervolgens op de weg van makelaarskantoor Z om daarover nader contact op te nemen met klaagster. De raad heeft klacht ongegrond verklaard.
5.3 Klaagster heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de ratio van gedragsregel 18 met zich brengt dat een advocaat zich altijd dient te onthouden van het rechtstreeks contact opnemen met de wederpartij indien deze wordt bijgestaan door een rechtsbijstandverlener, ook indien deze geen advocaat is. Het argument dat een ongelijk speelveld zou ontstaan wordt door klaagster bestreden met de stelling dat een overschrijding van gedragsregel 18 door de advocaat geoorloofd is indien de rechtshulpverlener heeft aangetoond zich niet aan deze regel te houden. Klaagster heeft voorts betoogd dat als gevolg van het gewijzigde juridische landschap een advocaat een grotere kans loopt om een niet-advocaat tegenover zich te treffen. Deze rechtshulpverleners zullen over het algemeen de gedragsregels volgen én zij zullen dit van een advocaat verwachten. Dat klaagster als beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar is opgetreden is volgens haar niet van belang, omdat de vertrouwensrelatie met de verzekerde verstoord kan raken door het rechtstreeks benaderen van de verzekerde en gedragsregel 18 dit beoogt te voorkomen.
5.4 Het hof oordeelt als volgt. Het hof neemt, net als de raad, tot uitgangspunt dat gedragsregel 18 – dat in de gedragsregels is opgenomen in het hoofdstuk “Betrekkingen tussen advocaten” – niet analoog van toepassing is op de betrekking tussen een advocaat en een rechtshulpverlener, die geen advocaat is. Als zodanig valt in dit verband ook een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar als klaagster aan te merken. De gedragsregels gelden voor het verkeer tussen advocaten en zijn niet normgevend voor gedrag van advocaten jegens niet-advocaten. De andersluidende opvatting van klaagster zou bovendien leiden tot ongelijke verhoudingen tussen advocaten en andere rechtshulpverleners, nu laatstgenoemden immers tegenover advocaten niet gehouden zijn zich te dragen overeenkomstig de gedragsregels. De door klaagster aangevoerde wijziging in het juridisch landschap biedt hiervoor geen rechtvaardiging.
5.5 Voor de tuchtrechter staat in het algemeen ter beoordeling de vraag of de advocaat enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, te verwijten valt (artikel 46 Advocatenwet). Evenals tegenover andere derden dient een advocaat zich tegenover een rechtshulpverlener, niet zijnde advocaat, behoorlijk te gedragen en de professionele fatsoensnormen in acht te nemen. In dit geval werd makelaarskantoor Z niet bijgestaan door een advocaat; klaagster is opgetreden als beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van makelaarskantoor Z. Er bestond in deze situatie, gezien hetgeen in 5.4 is overwogen, geen verplichting voor verweerder om zich te onthouden van het rechtstreeks benaderen van het makelaarskantoor. Dat verweerder in zijn contacten met het makelaarskantoor voor het overige niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daardoor de grens van de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zou hebben overschreden is het hof niet gebleken. In dat verband is nog vermeldenswaard dat verweerder, nadat hij rechtstreeks in overleg was getreden met het makelaarskantoor, daarvan mededeling heeft gedaan aan klaagster met het verzoek de termijn voor aanvaarding van het schikkingsaanbod te verlengen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht ongegrond is.
5.6 De beslissing van de raad dient op grond van het voorgaande te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 1 februari 2016, onder nummer 15-257/DB/LI.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A. Louter, E.M. Soerjatin en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 augustus 2016.