Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:148
Zaaknummer
170032
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij, dat hij klager rechtsstreeks heeft benaderd buiten zijn eigen advocaat om. Uitgangspunt is dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat dit slechts doet door tussenkomst van een advocaat. In dit geval is niet gebleken van de noodzaak voor verweerder om klager rechtstreeks aan te schrijven. Stelling van verweerder dat hij in een eventuele procedure in bewijsnood kan komen te verkeren is ontoereikend voor een ander oordeel. Niet aannemelijk is dat klager alsdan de inhoud van de brieven zal betwisten. Gegrond. Geen maatregel.
Uitspraak
Beslissing
van 10 juli 2017
in de zaak 170032
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 augustus 2016, onder nummer 16 748/A/A, aan partijen toegezonden op 30 augustus 2016, waarbij de klacht van klager en klaagster (die geen hoger beroep heeft ingesteld) tegen verweerder kennelijk ongegrond is verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 10 januari 2017, eveneens onder nummer 16-748/A/A, waarbij het verzet van klagers tegen klachtonderdelen a, b en d ongegrond is verklaard en tegen klachtonderdeel c gegrond is verklaard. De raad heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel c, klachtonderdeel c gegrond verklaard voor zover het betreft het rechtstreeks naar klager sturen van de brieven van 2 oktober 2014 en 12 november 2014 en voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager (maar hem is geen maatregel en geen veroordeling jegens de Nederlandse Orde van Advocaten opgelegd).
De beslissing van de voorzitter van 30 augustus 2016 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:183 en de beslissing van de raad van 10 januari 2017 als ECLI:NL:TADRAMS:2017:8.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 februari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 juni 2017, waar klager met zijn gemachtigde mr. M en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) (…)
b) (…)
c) klager rechtstreeks heeft benaderd buiten hun eigen advocaat om;
d) (…)
3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft klager onder verwijzing naar tuchtrechtelijke jurisprudentie waarin lid 2 van gedragsregel 18 restrictief wordt uitgelegd, gesteld dat verweerder zijn brieven van 2 oktober 2014 en 12 november 2014 niet rechtsreeks aan klager had mogen richten. Er was geen noodzaak om de aanzeggingen die daarin stonden rechtstreeks aan klagers te doen in plaats van aan hun raadsman.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hof deelt het oordeel van de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn brieven aan klager van 2 oktober 2014 en 12 oktober 2014 rechtstreeks aan klager te sturen.
5.2 Uitgangspunt is dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming heeft verleend zich rechtstreeks tot zijn cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard indien het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders kan worden gedaan dan rechtstreeks aan de wederpartij. In onderhavige zaak is niet gebleken van de noodzaak om de betreffende brieven rechtstreeks aan klager te versturen. De stelling van verweerder dat hij in een eventuele procedure in bewijsnood kan komen te verkeren is ontoereikend voor een ander oordeel. Niet aannemelijk is dat klager alsdan de inhoud zal betwisten. Bovendien biedt Gedragsregel 12 hiervoor een regeling.
5.3 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 januari 2017, gewezen onder nummer 16-748/A/A.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, H. van Loo, J.A. Schaap en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juli 2017.