Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:76

Zaaknummer

18-131/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 april 2018

in de zaak 18-131/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 februari 2018 met kenmerk 4017-0613/94321, door de raad ontvangen op 19 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De broer van klager heeft verweerder om rechtsbijstand gevraagd bij het doen van aangifte tegen (onder meer) klager en zijn echtgenote. Verweerder heeft de aangifte namens de broer van klager opgesteld en op 29 mei 2017 verstuurd.

1.2 In juni 2017 is verweerder door de bewindvoerder van de 91-jarige moeder van klager (hierna: de moeder) ingeschakeld in verband met mogelijke onttrekkingen aan het vermogen van de moeder door klager en zijn echtgenote. Verweerder heeft conservatoir beslag doen leggen ten laste van klager en zijn echtgenote en een civiele procedure jegens hen aanhangig gemaakt.

1.3 Op 28 juli 2017 heeft verweerder namens de broer van klager een verzoekschrift ingediend tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van de moeder. In het verzoekschrift heeft verweerder de kantonrechter verzocht om klager niet te horen over het verzoek. Als bijlage bij het verzoekschrift zit onder meer een verklaring van de huisarts van de moeder, dr. Van H.

1.4 De kantonrechter heeft het verzoek om klager niet te horen afgewezen. Op 16 augustus 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot het instellen van een mentorschap plaatsgevonden. Klager was bij die zitting aanwezig.

1.5 Bij brief van 13 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling, door zowel voor de bewindvoerder als voor de broer van klager op te treden;

b) stukken die vooraf zijn ingediend in verband met het verzoek tot het instellen van een mentorschap doelbewust voor klager heeft achtergehouden en de rechter namens de broer van klager heeft verzocht om klager niet te horen over het verzoek;

c) de beslagstukken niet aan mr. L heeft gezonden, terwijl het hem bekend was dat mr. L de belangen van klager behartigde;

d) dr. Van H onder druk heeft gezet bij het ondertekenen van de verklaring over de moeder;

e) de door de broer van klager gedane aangifte, die volgens klager vals is, mede heeft ondertekend.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling door zowel voor de bewindvoerder als voor de broer van klager op te treden.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Op grond van Gedragsregel 7 lid 1 (oud) is een advocaat die de belangen van twee of meer partijen behartigt, in het algemeen verplicht zich geheel uit de zaak terug te trekken zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat. Deze regel heeft de bescherming van die partijen – de cliënten van de desbetreffende advocaat – ten doel, hetgeen volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline meebrengt dat een wederpartij of een derde zich niet op deze regel kunnen beroepen. Gedragsregel 7 lid 1 strekt in casu dus slechts tot bescherming van de belangen van de bewindvoerder en de broer van klager en niet tot die van klager. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klacht-onderdeel a).

4.4 De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat uit het klachtdossier blijkt dat de bewindvoerder en de broer van klager er geen bezwaar tegen hebben dat verweerder voor hen allebei optreedt.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Klager verwijt verweerder voorts dat verweerder de stukken die vooraf zijn ingediend in verband met het verzoek tot het instellen van een mentorschap doelbewust voor klager heeft achtergehouden en dat hij de rechter heeft verzocht om klager niet te horen over het verzoek tot het instellen van een mentorschap.

4.6 De voorzitter is, anders dan klager stelt, van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager geen afschrift van het verzoekschrift te sturen. Klager is in de procedure tot het instellen van een mentorschap aan te merken als belanghebbende. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het procesreglement, terecht aangevoerd dat het aan de rechtbank is om stukken aan belanghebbenden door te sturen. Verweerder heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de kantonrechter te verzoeken om klager niet over het verzoek te horen. Verweerder heeft dit gedaan in het belang van zijn cliënt, die het horen van klager in de gegeven omstandigheden niet aangewezen vond. Het is vervolgens aan de kantonrechter om dit verzoek te beoordelen, hetgeen hij ook heeft gedaan en het verzoek heeft afgewezen. Klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de beslagstukken niet aan mr. L heeft gezonden, terwijl het verweerder bekend was dat mr. L de belangen van klager behartigde.

4.8 De voorzitter overweegt dat klager zijn stellingen op dit punt niet met stukken heeft onderbouwd. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond. De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat de beslagstukken door de deurwaarder aan klager zijn betekend.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Het verwijt dat klager verweerder in dit klachtonderdeel maakt, is dat hij dr. Van H onder druk heeft gezet bij het ondertekenen van de verklaring over de moeder.

4.10 De voorzitter overweegt dat klager dit klachtonderdeel tegenover de betwisting door verweerder in het geheel niet feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdeel d) is reeds gelet hierop kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.11 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij de door de broer van klager jegens (onder meer) klager gedane aangifte, die volgens klager vals is, mede heeft ondertekend.

4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat de broer van klager aangifte jegens (onder meer) klager heeft gedaan en dat verweerder die aangifte namens de broer heeft opgesteld en verstuurd. Klager heeft niet onderbouwd dat die aangifte onjuist was en al helemaal niet dat verweerder dat wist of had kunnen weten. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, mag een advocaat afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verstrekt en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te controleren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is de voorzitter niet gebleken. Ook klachtonderdeel e) is derhalve kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.13 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a)

- de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 5 april 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2018verzonden.