Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:156

Zaaknummer

7026

Inhoudsindicatie

Anders dan de raad oordeelt het hoof dat onvoldoende is komen vast te staan dat de zaak reeds voor vonnis stond toen verweerder zich tot de rechter wendde. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 13 juni 2014

in de zaak 7026

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 december 2013, onder nummer 13-202A, aan partijen toegezonden op 17 december 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard. Er is geen maatregel opgelegd. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:222.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 april 2014, waar verweerder is verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Klager heeft bericht niet te zullen verschijnen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat deze in strijd met gedragsregel 15 op 18 april 2013 stukken aan de rechter heeft gezonden, althans zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter heeft gewend nadat de zaak voor vonnis stond.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan in een kortgedingprocedure die werd gevoerd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel. In die procedure verweten partijen elkaar onrechtmatige uitlatingen jegens elkaar te hebben gedaan.

4.3 Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 15 april 2013  is gepoogd een schikking tot stand te brengen. Toen dat niet lukte hebben partijen aan de voorzieningenrechter aan het slot van de zitting verzocht om nog geen vonnis te wijzen, teneinde hen  in de gelegenheid te stellen  alsnog een schikking te beproeven. De voorzieningenrechter  heeft daartoe de gelegenheid geboden tot een week na deze zitting.

4.4 In het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 3 mei 2013 is over de feitelijke gang van zaken het volgende opgenomen:

“De zaak is behandeld ter terechtzitting van 15 april 2013. (…) Na verder debat waarbij een vergelijk niet tot de mogelijkheden bleek te behoren, is door partijen aan het slot van de zitting gevraagd om nog geen vonnis te wijzen. Dit om partijen nog in de gelegenheid te stellen om na afloop van de zitting een vergelijk te treffen. (…) Het vonnis is uiteindelijk bepaald op vandaag.”

4.5 Klager heeft via zijn raadsman  bij fax van 18 april 2013 onder meer het volgende geschreven:

“met verwijzing naar de zitting van maandag 15  april jl. bericht ik u dat partijen niet tot een regeling in der minne zijn gekomen. Ik verzoek u vonnis te wijzen.”  

4.6 Bij fax eveneens van 18 april 2013 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter  het volgende geschreven:

“ Zoals afgesproken ter zitting van afgelopen maandag zou ik u nog berichten in hoeverre partijen al dan niet alsnog een schikking hebben weten te bereiken. Helaas is dit niet het geval. In de tussenliggende periode heeft (klager) echter een aantal mails gezonden welke u bijgaand aantreft. Mochten deze mails u nog aanleiding geven tot vragen dan verzoek ik u de debatten te heropenen, zo niet dan verzoek ik u vonnis te wijzen.”

4.7 De raadsman van klager heeft bij brief van 22 april 2013 aan de voorzieningenrechter bezwaar gemaakt tegen deze handelwijze en verzocht geen enkele acht te slaan op de nader aan hem toegezonden stukken.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens partijen bericht dat in dit stadium van het geding geen acht meer kon worden geslagen op nieuwe gedingstukken.

 

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder grondt zijn appel op de stelling, die hij ook al bij zijn reactie aan de deken had ingenomen,  inhoudende  dat er (nog) geen sprake was van een situatie als bedoeld in gedragsregel 15 lid 2. Na de behandeling op 15 april 2013 was er ruimte voor nader overleg om een schikking te realiseren. Het was verweerder niet duidelijk dat toen sprake was van de situatie als bedoeld in dit artikel (de zaak staat voor vonnis). Naar zijn mening  was het toen aan de rechter om te beslissen over heropening van de behandeling of afdoening.

5.2 Het hof stelt  in deze voorop dat gedragsregel 15 lid 2  duidelijk aangeeft, dat -nadat een uitspraak is gevraagd - de advocaat zich niet  zonder  toestemming van zijn wederpartij tot de rechter mag wenden. Het debat tussen partijen is dan gesloten en contact met de rechter dient dan achterwege te blijven.

5.3 Verweerder heeft echter een en ander maal aangegeven van het bestaan en het belang van deze regel doordrongen te zijn, maar dat hij bij het einde van de mondelinge behandeling op de zitting van 15 april 2013 niet heeft begrepen dat partijen niet alleen een termijn voor nader overleg kregen, maar dat daarmee tevens werd bepaald dat de zaak voor uitspraak stond indien het overleg niet tot een schikking zou leiden. Ook zijn mail van 18 april 2013 waarin hij de rechter de mogelijkheid noemt om de debatten te heropenen wijst in de richting dat verweerder op dat moment de overtuiging had dat nog niet om uitspraak was gevraagd.

5.4 Nu het hof geen andere gegevens omtrent de gang van zaken ter zitting van 15 april 2013 ter beschikking heeft moet  het hof er van uitgaan dat de uitleg die verweerder aan die gang van zaken heeft gegeven mogelijk is geweest en dit brengt het hof tot de constatering  dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerder gehandeld heeft in strijd met gedragsregel 15 lid 2  en ook overigens is niet gebleken van een handelen in strijd met artikel  46 Advocatenwet. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en verklaart de klacht alsnog ongegrond.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam  van 17 december 2013 onder nummer 13-202A;

                        en, opnieuw beslissende :

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J.L.F. Schakenraad, H.J. de Groot en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.