Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:88

Zaaknummer

17-824/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 april 2018

in de zaak 17-824/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 april 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 oktober 2017 met kenmerk K 2017 ab/ksl, door de raad ontvangen op 10 oktober 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de brief met bijlagen van 13 februari 2018 van verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is gescheiden. Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw) bijgestaan in (de nasleep van) de echtscheidingsprocedure.

2.2    Bij beschikking van 6 juli 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en (onder meer) bepaald dat klager kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2014. Tegen de beschikking is geen hoger beroep ingesteld.

2.3    Op 2 september 2016 heeft de advocaat van klager een brief aan de vrouw gezonden over achterstand in de betaling van kinderalimentatie als gevolg van het vertrek van huurders van klager en over verrekening van bepaalde bedragen met verschuldigde kinderalimentatie.

2.4    Op 3 november 2016 heeft verweerder namens de vrouw gereageerd. Verweerder dringt aan op nakoming van de betalingsverplichting door klager en wijst erop dat “de gebruikelijke maatregelen” zullen worden genomen indien betaling uitblijft. Verweerder stelt zich namens de vrouw op het standpunt dat van verrekening geen sprake kan zijn.

2.5    Op 4 november 2016 heeft de advocaat van klager gereageerd. In de brief vraagt de advocaat, zakelijk weergegeven, om het voorstel van klager zoals weergegeven in de brief van 2 september 2016 opnieuw in overweging te nemen. De advocaat vraagt verder om informatie over het inkomen van de vrouw.

2.6    Op 3 februari 2017 heeft verweerder een e-mail willen zenden aan de advocaat van klager. Verweerder heeft die e-mail abusievelijk slechts naar de vrouw is gestuurd en niet ook aan de advocaat van klager. De e-mail heeft de volgende inhoud:

“(…) Geachte collega,

Nadat cliënte zich tot mij had gewend in september 2016 met uw brief van 2 september 2016 is er het een en ander gebeurd. De toevoegingsaanvraag leverde problemen op, het echtscheidingsdossier was fors, de echtscheiding bleek nog niet te zijn ingeschreven en de overdracht van de woning had nog niet plaats gevonden.

Hoewel cliënte daardoor in de afgelopen maanden de kwestie vanuit verschillende perspectieven heeft kunnen bekijken, is zij thans van mening dat er niet afgeweken hoeft te worden van de inhoud van mijn eerste brief aan u d.d. 3 november 2016. Dat betekent dat uw cliënt alle achterstallige alimentatie voor 13 februari 2017 dient te betalen aan mijn cliënte, zonder enige verrekening daarop toe te passen, bij gebreke waarvan zij de incasso uit handen zal geven aan het LBIO. (…)”

2.7    Uit Whatsappberichten tussen klager en de vrouw blijkt dat klager zich op het standpunt stelt dat hij kinderalimentatie kon verrekenen en dat hij aldus geen betalingsachterstand had.

2.8    Op 4 april 2017 heeft de deurwaarder op verzoek van verweerder en de vrouw de echtscheidingsbeschikking aan klager betekend en bevel gedaan tot betaling van het bedrag van de (achterstallige) kinderalimentatie. Volgens het exploot gaat het om een bedrag van € 6.748,- aan achterstallige kinderalimentatie.

2.9    Bij e-mail van 4 april 2017, 16.41 uur heeft verweerder aan de advocaat van de vrouw het volgende geschreven:

“(…) Toen ik u in antwoord op uw e-mail van heden wilde wijzen op mijn onderstaande e-mail aan u d.d. 3 februari 2017 te 16:52 uur, waarin de incasso werd aangezegd, bemerkte ik de oorzaak van het ontstane misverstand. De aan u gerichte e-mail blijkt slechts verzonden aan cliënte, die de e-mail c.c. had dienen te ontvangen. lk bied u daarvoor mijn verontschuldigingen aan, maar de kern van mijn e-mail blijft ongewijzigd. Cliënte is van mening dat niet afgeweken hoeft te worden van de inhoud van mijn eerste brief aan u 3 november 2016. Cliënte wijst de voorstellen van uw cliënt van de hand en wenst betaling van alle achterstallige alimentatie zonder enige verrekening. De aanzegging van executie bij aanhoudende niet-betaling blijft eveneens overeind.

Uit uw reactie van heden blijkt dat uw cliënt nog steeds niet van zins is om aan de beschikking gehoor te geven. Reeds om die reden, maar vooral omdat de betalingsachterstand al negen maanden bestaat, is het betekenen van de beschikking gerechtvaardigd gebleken. lk heb het betekeningsexploit nog niet gezien, maar ik zou hooguit kunnen bespreken met de deurwaarder of er een ruimere termijn tot betaling kan worden gesteld. (…)”

2.10    De advocaat van klager heeft bij e-mail van 4 april 2017, 16.53 uur, als volgt gereageerd:

“(…) U kunt niet volstaan met excuses en "hooguit bespreken langere termijn".

Immers als u die mail wel zou hebben verzonden, zou betekening niet nodig zijn geweest. U had dit moeten nazien voordat u de deurwaarder opdracht gaf. Een rappèl zou ook wel op zijn plaats zijn geweest, met name gezien de hoeveelheid herinneringen die ik u heb gestuurd.

Verder heeft u de achterstand niet juist berekend.

In ieder geval dienen de kosten van het exploot door u te worden voldaan.

Verder ontvang ik graag eindelijk een inhoudelijke reactie op het feit dat uw cliënte belastingteruggaaf onder zich heeft gehouden, die zij ook volgens het convenant moet delen. Ook die component is immers in de beschikking opgenomen. Weliswaar niet rechtstreeks, maar wel via het convenant.

Ik begrijp werkelijk niet waarom het voorstel dezerzijds niet gewoon wordt aanvaard zodat dit dossier eindelijk kan worden gesloten. (…)”

2.11    Op 21 april 2017 heeft klager een bedrag van € 4.599,24 voldaan aan de deurwaarder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op  e-mailberichten van de advocaat van klager van 30 november en 28 december 2016 en 17 januari 2017

b)    Verweerder heeft zonder aankondiging vooraf een deurwaarder opdracht gegeven tot het aanzeggen van een executoriaal beslag.

c)    Verweerder heeft de deurwaarder een onjuiste berekening ter hand gesteld.

4    VERWEER

4.1    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.2    De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

klachtonderdeel a)

5.3    Verweerder heeft de klacht weersproken en gesteld dat hij de betreffende mails niet ontvangen heeft.

5.4    Omdat klager de betreffende correspondentie niet in het geding heeft gebracht heeft hij dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

klachtonderdeel b

5.5    Verweerder heeft op 3 november 2016 afwijzend gereageerd op een voorstel van klager. Deze afwijzing is duidelijk en gemotiveerd. Ter zitting is door beide partijen verklaard dat na 3 november 2016 de betaling van kinderalimentatie van klager aan de vrouw een voortdurend onderwerp van gesprek was. Verweerder heeft verder verklaard dat (de advocaat van) klager wilde komen tot van de beschikking afwijkende afspraken, terwijl hij van de vrouw de opdracht had om te komen tot naleving van de beschikking.

5.6    De raad acht het op grond van het over en weer gestelde aannemelijk dat het voor klager duidelijk was dat de vrouw naleving van de beschikking wenste door betaling van kinderalimentatie en dat zij niet wilde meewerken aan de door klager gewenste verrekening. Gelet daarop acht de raad de gang van zaken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7    Dit neemt niet weg dat het zorgvuldiger was geweest als verweerder klager kort voor de betekening van de beschikking en het beslag (nogmaals) had gewezen op het voornemen om de deurwaarder in te schakelen.

5.8    Klachtonderdeel b is ongegrond.

klachtonderdeel c

5.9    Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen berekening aan de deurwaarder heeft overhandigd en dit is als zodanig niet door klager weersproken. Klachtonderdeel c is in zoverre ongegrond.

5.10    Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de deurwaarder (in ieder geval) de beschikking van de rechtbank heeft gegeven en dat hij daarbij heeft meegedeeld dat klager nog niets had betaald aan de vrouw. Later ontdekte verweerder dat deze mededeling onjuist was en op een misverstand tussen hem en de vrouw berustte. Nu de onjuiste mededeling van verweerder aan de deurwaarder berust op een misverstand en klager daardoor niet in zijn belangen is geschaad, is van een gedraging die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt geen sprake. Ook in zoverre is klachtonderdeel c ongegrond.

5.11    Klager heeft ter zitting zijn ongenoegen geuit over de omstandigheid dat een inventarislijst in handen van de deurwaarder is gekomen. Voor zover klager heeft bedoeld hierover jegens verweerder te klagen geldt dat deze klacht, wat er ook van zij, niet beoordeeld kan worden, omdat deze geen onderdeel uitmaakt van de klacht die bij de deken is ingediend.

Slotsom

5.12    De slotsom is dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2018.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2018 verzonden.