Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:97

Zaaknummer

7239

Inhoudsindicatie

Verwijt stukken wel naar deskundigen maar niet gelijktijdig naar wederpartij te hebben gestuurd. Gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 23 maart 2015

in de zaak 7239

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 4 juli 2014, onder nummer 92-13, aan partijen toegezonden op 8 juli 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRARL:2014:183.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van verweerder aan het hof van 9 oktober 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 januari 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in strijd met art. 198 Rv. heeft gehandeld door stukken aan de deskundige te sturen zonder die stukken ook aan klager(s advocaat) te zenden;

b)    (…);

c)    (…).

4    FEITEN

4.1    Tegen de vaststelling door de raad van de feiten zijn geen grieven gericht. Het gaat in deze zaak om het volgende.

4.2    Klager heeft jaren geleden een recreatiewoning op het terrein van een resort te A. gekocht. Tussen klager en dat resort zijn geschillen ontstaan over de vraag voor welke voorzieningen op het resort klager als eigenaar van de recreatiewoning diende te betalen. Dit resulteerde in een gerechtelijke procedure tussen klager en het resort, waarbij in hoger beroep het gerechtshof een deskundige heeft benoemd om een aantal vragen te beantwoorden. Klager liet zich in deze procedure bijstaan door mr. X.. Het resort liet zich bijstaan door verweerder.

4.3    Op initiatief van de benoemde deskundige vond op 19 december 2012 een bijeenkomst plaats te A., waarbij klager, diens advocaat, de beheerder van het resort (de heer Y.) en de deskundige aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst bleek de deskundige in het bezit te zijn van een aantal stukken die bij klager noch diens advocaat bekend waren en op 10 december 2012 door de beheerder rechtstreeks aan de deskundige waren toegezonden. De beheerder had van het bericht van 10 december met stukken een copie conform naar verweerder gestuurd, maar had geen bericht of copie conform gestuurd naar klager of diens advocaat. De advocaat van klager wees verweerder daar na de bespreking met de deskundige op bij mailbericht van die dag, waarna verweerder de stukken bij mailbericht van eveneens 19 december 2012 alsnog naar de advocaat van klager stuurde.

4.4    Op 27 december 2012 heeft de beheerder andermaal rechtstreeks stukken aan de deskundige gestuurd, wederom met een copie conform naar verweerder maar zonder deze stukken ook te zenden naar klager of diens advocaat.

5    BEOORDELING

5.1    In hoger beroep is uitsluitend klachtonderdeel a aan de orde.

5.2    De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard en daartoe, samengevat, overwogen dat:

-    uit niets blijkt dat verweerder heeft getracht klager te misleiden;

-    verweerder verantwoordelijk is voor de gang van zaken en de beheerder heeft geïnstrueerd dat stukken ook naar klager en zijn advocaat dienden te worden gezonden;

-    dit toch tweemaal niet goed is verlopen hetgeen verweerder heeft betreurd;

-    verweerder, zodra hij de omissies van de beheerder bemerkte, meteen de stukken alsnog heeft doorgestuurd;

-    niet is gebleken dat klager door de gang van zaken is benadeeld en de bespreking op 19 december 2012 niet voor niets is geweest;

-    verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3    Het hof oordeelt als volgt.

Hoezeer het in dit geval begrijpelijk was dat verweerder de technisch-inhoudelijke contacten met de benoemde deskundige overliet aan de beheerder van zijn cliënte, verweerder blijft als advocaat ten volle verantwoordelijk voor een rechtsvorderlijk correct verloop van de procedure aan de zijde van de partij die hij in rechte vertegenwoordigt. Het hof stelt in dit verband vast dat in ieder geval op 10 december 2012 niet is voldaan aan het in de laatste volzin van art. 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omschreven voorschrift dat, indien een partij schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, zij daarvan terstond (cursivering hof) afschrift aan de wederpartij verstrekt. De door de beheerder op 10 december 2012 aan de deskundige gestuurde stukken – die ook verweerder op diezelfde datum had ontvangen, hetgeen blijkt uit het e-mailbericht van de beheerder aan de deskundige – zijn pas na de overlegbespreking met de deskundige op 19 december 2012 ter kennis van de wederpartij gekomen. Uit bedoeld e-mailbericht had verweerder aanstonds moeten afleiden dat de stukken niet terstond ook aan de wederpartij waren verstrekt, althans dat er een gerede kans bestond dat dat niet was gebeurd.

Het had op de weg van verweerder gelegen om terstond na ontvangst op 10 december 2012 van het e-mailbericht van de beheerder bij deze na te gaan of hij separaat de stukken ook aan de wederpartij had gestuurd en, zo dit niet het geval was, die stukken aanstonds alsnog naar de wederpartij toe te zenden.

Anders dan de raad overwoog, is het hof van oordeel dat de wederpartij van die omissie wel degelijk nadeel heeft ondervonden of kunnen ondervinden, doordat de wederpartij zonder kennis te dragen van bedoelde, door de beheerder aan de deskundige gestuurde stukken, dus met een kennisachterstand, vanuit (de provincie) Utrecht naar de voor de uiteindelijke afloop van de procedure niet onbelangrijke overlegbespreking met de deskundige te A. is gereisd. Mede vanwege deze omstandigheid moet het op en na 10 december 2012 gepleegde verzuim verweerder worden aangerekend, waaraan niet afdoet dat het hof wel wil aannemen dat elk opzet bij verweerder hierbij heeft ontbroken.

Nadat verweerder op 19 december 2012 alsnog de in geding zijnde stukken aan de wederpartij had gestuurd en de beheerder toen was geïnstrueerd om in het vervolg eventuele nadere aan de deskundige te versturen stukken met gelijke post aan de wederpartij te doen toekomen – dit laatste is overigens door klager betwist, maar dat ter zijde -, heeft de beheerder op 27 december 2012 andermaal op dezelfde lacunaire wijze gehandeld als op 10 december 2012: nadere stukken zijn wel naar de deskundige en verweerder, maar niet naar de wederpartij gestuurd. Hoewel moet worden vastgesteld dat verweerder na terugkeer van zijn vakantie op 7 januari 2013 die omissie op dezelfde dag heeft hersteld, acht het hof het ook verwijtbaar en niet begrijpelijk dat verweerder, gewaarschuwd als hij immers was, niet al het redelijkerwijs mogelijke in het werk heeft gesteld om herhaling van de eerder begane omissie te voorkomen. Zo had verweerder voor diens vertrek naar zijn vakantieadres zijn kantoorgenoten of kantoorsecretariaat moeten instrueren om er alert op te zijn dat tijdens zijn afwezigheid niet opnieuw in strijd met art. 198 lid 2 Rv. zou worden gehandeld.

Op grond van het voorgaande oordeelt het hof, anders dan de raad, dat aan verweerder in verband met klachtonderdeel a een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt, zodat dit klachtonderdeel gegrond is.

Hetgeen partijen voor het overige in deze tuchtzaak hebben aangevoerd kan niets van belang toevoegen aan voornoemd oordeel van het hof, noch kan dat hieraan afdoen, zodat die stellingen verder onbesproken kunnen blijven.

In de omstandigheid enerzijds dat aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt treft, anderzijds dat niet is gebleken dat de procedure voor het gerechtshof – de omissie van verweerder weggedacht – voor klager een betere afloop zou hebben gehad, vindt het hof aanleiding om aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op te leggen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de onder zaaknummer 92/13 gegeven beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2014 voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, A.A.H. Zegers, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.