Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:232
Zaaknummer
160133
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft gedragsregel 15 geschonden. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Dat de cliënt van verweerder volgens het gerechtshof misbruik van procesrecht heeft gemaakt door het faillissement aan te vragen, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft met recht kunnen menen dat een geslaagde faillissementsaanvraag een aanmerkelijk voordeel voor zijn cliënten zou kunnen hebben. Waarschuwing. Veroordeling tot betaling griffierecht en reiskosten van klagers en de proceskosten van de Orde.
Uitspraak
Beslissing
van 19 december 2016
in de zaak 160133
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster sub 1
klager sub 2
klaagster sub 3
hierna tezamen: klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 18 april 2016, gewezen onder nummer 15 577/DB/LI, aan partijen toegezonden op 18 april 2016, waarbij klagers in de klachtonderdelen 6 en 8 van de klacht niet-ontvankelijk zijn verklaard en de klacht in alle overige onderdelen ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:65.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 13 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klagers van 5 juli 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 oktober 2016, waar klagers en verweerder, bijgestaan door mr. H, zijn verschenen. Klagers en verweerder hebben gepleit aan de hand van pleitnota’s.
3 KLACHT
3.1 De klacht, zoals vastgesteld door de raad, ontleend aan de klachtbrief aan de deken van 6 februari 2015 (zodat het advocatentuchtrecht van ná 1 januari 2015 van toepassing is), houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist dat die onjuist waren en voorts de belangen van klagers ernstig heeft geschaad doordat:
1. verweerder is opgetreden voor en zich heeft laten betalen door A [hof: een vennootschap naar Belgisch recht], terwijl hij wist dat klagers door deze rechtspersoon waren opgelicht. Verweerder heeft daarmee geld aangenomen afkomstig uit een misdrijf (schuldheling);
2. verweerder de rechtbank bewust verkeerd heeft geïnformeerd: verweerder had geen volmacht om voor G [hof: niet te verwarren met de N.V. met vrijwel dezelfde naam. Deze naam is op 1 juni 2011 gewijzigd in X B.V., niet te verwarren met Y B.V. waarvan de naam later is gewijzigd in W B.V.], op te treden; W B.V. was enig aandeelhouder;
3. verweerder is opgetreden voor A en D, terwijl de aandelen in dochter V B.V. eigendom van klager waren – met andere woorden: er was sprake van tegengestelde belangen;
4. verweerder in opdracht van A derhalve onbevoegd, conservatoir beslag heeft gelegd op het onroerend goed van klagers;
5. verweerder beslagen gelden op zijn derdengeldrekening heeft laten uitbetalen (€ 7.515,33) terwijl er nog geen rechterlijke uitspraak was. Verweerder wist dat zijn cliënt D hier geen recht op had. D was al vanaf 9 maart 2012 geen gedelegeerd bestuurder meer van A;
6. verweerder met voorbedachte rade niet heeft gecorrespondeerd met de advocaat van klagers;
7. verweerder tot 7 maal toe de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht (betreffende uitstel-verzoeken), steeds met als argument dat strafrechtelijk onderzoek in België gaande was; dit terwijl dat al afgerond was;
8. verweerder ten onrechte de advocaat van klagers heeft uitgemaakt voor abject en infaam;
9. verweerder klager ervan heeft beticht dat de ontbindingsverklaring dd. 11 juli 2008 in strijd met de waarheid is afgelegd en ingebracht;
10. verweerder in zijn conclusie van bevindingen dd. 13 maart 2012 alsmede akte vermeerdering van eis de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd;
Hof: deze tien klachtonderdelen zijn ontleend aan de klachtbrief van 6 februari 2015. De volgende drie klachtonderdelen zijn ingediend als aanvullende klacht bij brief van 2 maart 2015 en betreffen de faillissementsaanvraag waarop door de rechtbank Limburg op 24 februari 2015 afwijzend is beslist. Het laatste klachtonderdeel betreft het hoger beroep van de faillissementsaanvraag (beschikking hof ’s Hertogenbosch van 30 april 2015).
11. verweerder misbruik heeft gemaakt van procesrecht door bij verzoekschrift dd. 30 januari 2015 het faillissement van klaagster sub 1 aan te vragen;
12. verweerder wist dat D geen gedelegeerd bestuurder van A. was;
13. verweerder feiten en omstandigheden heeft gesteld waarvan hij wist dat deze onwaar zijn;
14. verweerder namens A een faillissementsverzoek heeft ingediend tegen klaagster sub 1, gebaseerd op vonnissen van de rechtbank te Tongeren (ad ca 3 miljoen euro). Het rekest is afgewezen omdat er gelet op de nog lopende herzieningsprocedure geen sprake was van een onbetwiste vordering. De rechtbank en het gerechtshof overwogen dat het middel van faillissementsaanvraag niet is bestemd voor beslechting van “twisten” en dat er dus sprake was van misbruik van procesrecht door de cliënten van verweerder.
4 FEITEN
De raad heeft de volgende feiten vastgesteld (geanonimiseerd, het hof heeft de namen weer ingevuld). Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.
2.1 Klaagster sub 1 en A hebben op 11 juli 2008 een overeenkomst gesloten, waarbij klaagster sub 1 zich verbond om in termijnen een totaalbedrag ter hoogte van maximaal drie miljoen te investeren in een race-simulators project (voor research, ontwikkeling, aankoop, vercommercialisering en verkoop van racesimulators) en hebben ter zekerheid een pandrecht gevestigd. [hof: deze overeenkomst zou op dezelfde dag zijn ontbonden met instemming van D. D betwist dat. In de procedure bij de rechtbank is recent een handtekeningenonderzoek gelast naar de ondertekening door D onder de ontbindingsakte].
2.2 Op 17 mei 2010 is door klaagster sub 1 een recht van hypotheek gevestigd ten overstaan van notaris X voor een bedrag ad ruim drie miljoen euro voor meerdere onroerende zaken.
2.3 Klager sub 2 heeft op 17 november 2010 zijn functie als bestuurder van A om hem moverende redenen neergelegd.
2.4 A heeft klaagster sub 1 op 7 april 2011 gedagvaard en nakoming van de overeenkomst van 11 juli 2008 gevorderd. Klaagster sub 1 is in deze procedure niet verschenen. Op 2 maart 2011 is een hypotheek gevestigd op aan klagers in privé in eigendom toebehorende onroerende goederen. Op 9 mei 2011 is ter extra zekerheid hypotheek op een drietal percelen van klaagster sub 1 gevestigd.
2.5 De rechtbank te Tongeren heeft klaagster sub 1 bij [hof: verstek-]vonnis van 23 mei 2011 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.054.236,94. Op 29 augustus 2011 heeft A de notaris opdracht gegeven tot executoriale veiling, welke op 11 oktober 2011 heeft plaatsgevonden. Klagers hebben na de veiling beslag doen leggen op de geëxecuteerde registergoederen onder de notaris en de kopers van de onroerende zaken. De advocaat van klagers, verder te noemen mr. D, heeft A en D op 23 november 2011 gedagvaard. Verweerder heeft zich in deze procedure als raadsman namens A en D gesteld. Klager hebben in deze procedure een door partijen ondertekende ontbindingsovereenkomst dd. 11 juli 2008 ingebracht. D stelt dat de ontbindingsovereenkomst valselijk is opgemaakt en betwist de overeenkomst te hebben ondertekend.
2.6 Bij de rechtbank te Tongeren is op 17 februari 2012 een PV van een bijzondere Algemene aandeelhoudersvergadering van 27 januari 2012 voor publicatie neergelegd en later gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 maart 2012 [hof: in het beroepschrift noemen klagers andere data].
2.7 A heeft in kort geding de rechtbank verzocht klagers te veroordelen tot opheffing van de beslagen teneinde de ingezette executie te kunnen voortzetten. De dagvaarding in kort geding is op 7 maart 2012 aan klagers betekend. Op 8 maart 2012 zijn [hof: kennelijk buiten aanwezigheid van D en zonder hem te hebben gehoord] ten overstaan van de notaris de in eigendom aan A toebehorende onroerende goederen overgedragen aan klaagster sub 1. Op 12 maart 2012 zijn Notulen van een tweede bijzondere aandeelhoudersvergadering van A ter griffie van de rechtbank te Tongeren gedeponeerd. De behandeling van het kort geding heeft plaats gevonden op 13 maart 2012.
2.8 Bij beschikking van de voorzitter van de rechtbank te Tongeren van 14 maart 2012 zijn op verzoek van A. en D drie Belgische advocaten als sekwesters ingesteld over A.
2.9 Verweerder heeft bij verzoekschrift dd. 26 maart 2012 namens A een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op onroerend goed ingediend. Bij beschikking dd. 27 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond toestemming tot het leggen van conservatoir beslag als verzocht verleend, waarna op 27 maart 2012 conservatoir beslag is gelegd.
2.10 Op 5 april 2012 heeft een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van A plaatsgevonden ten kantore van de sekwesters.
2.11 Klager heeft op 23 november 2012 een strafklacht ingediend bij de rechtbank in Tongeren. [hof: de zaak is hangende].
2.12 Verweerder heeft bij verzoekschrift dd. 30 januari 2014 namens A verzocht het faillissement van klaagster sub 1 uit te spreken. De rechtbank heeft bij beschikking dd. 24 februari 2015 het verzoek tot faillietverklaring van klaagster sub 1 afgewezen, welke beschikking door het gerechtshof bij beschikking dd. 30 april 2015 is bekrachtigd.
5 BEOORDELING
5.1 De klachtonderdelen 1, 2, 4, 5, 10, 12 en 13
5.1.1 In deze klachtonderdelen wordt als centraal thema, kort gezegd, gesteld dat verweerder niet mocht optreden als advocaat voor de A, noch voor de bestuurder D in privé, omdat D (volgens klagers een oplichter) geen bestuurder (meer) is van A, wat verweerder vanaf 9 maart 2012 wist. Op deze premisse wordt voortgebouwd. Zo wordt in klachtonderdeel 1 betoogd dat verweerder, die zijn honorarium ontving van A, zich heeft schuldig gemaakt aan heling. In klachtonderdeel 5 wordt betoogd dat verweerder beslagen gelden niet mocht aannemen. Zo ook de klachtonderdelen 12 en 13 die gaan over de faillissementsaanvraag. Voorts wordt aan deze premisse, die klagers kennelijk voor onomstreden houden, de stelling ontleend dat verweerder in rechte niet de waarheid spreekt en de rechtbank onjuist informeert.
5.1.2 De stelling van klagers dat D geen bestuurder meer is van A wordt ontleend aan een ontslag op 27 januari 2012, aan D verleend door de heer B, die stelt gedelegeerd bestuurder van A zijn. D heeft voor kennisneming van het ontslag getekend, zo stellen klagers. Verweerder heeft zelf D van dit ontslag, dat was gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, op 9 maart 2012 op de hoogte gebracht. Verweerder beschikte derhalve niet over een geldige procesvolmacht. Deze B zou voorts namens A afstand hebben gedaan van de vordering van A op W B.V., versterkt door het vonnis van de rechtbank Tongeren van 23 mei 2011. Verweerder heeft namens A en D het ontslag van laatstgenoemde en de (goedkeurende) handtekening onder het ontslagbesluit betwist.
5.1.4 Naar het oordeel van het hof zijn de klachtonderdelen ongegrond, is het oordeel van de raad juist en falen de grieven daartegen. Voor zover in de klachtonderdelen wordt voortgebouwd dienen de voortbouwende klachten het lot van het centrale thema te delen. Wat door klagers als vaststaande feiten wordt geponeerd en de uitleg die zij aan die gestelde feiten geven, wordt door D kennelijk betwist en maakt onderdeel uit van het debat gevoerd in procedures bij de rechtbank Roermond en in België. Die feiten en uitleg zijn dus in rechte (nog) niet onherroepelijk vastgesteld. Het is niet aan de tuchtrechter om die betwiste feiten vast te stellen, noch om te beoordelen welke partij naar civiele maatstaven gemeten, gelijk heeft. Onder die omstandigheid kan, anders dan klagers menen, niet worden aangenomen dat het verweerder niet is toegestaan het standpunt van D (en A waarvan D stelt bestuurder en meerderheidsaandeelhouder te zijn) in rechte te verwoorden en te verdedigen. Klagers kunnen verweerder, optredende voor de wederpartij, niet beletten zijn cliënten in rechte bij te staan of verweren te voeren die klagers onwelgevallig zijn. Daarbij komt dat de rechtbank Roermond (in de procedure 12/076) niet, ook niet bij voorlopig oordeel, heeft vastgesteld dat de procesvolmacht van verweerder ondeugdelijk is (hetgeen aanstonds had moeten gebeuren ingevolge artikel 3:71 BW). Dat klagers zich door D opgelicht en bedrogen voelen maakt dit niet anders.
5.1.5 Het hoger beroep faalt in zoverre.
5.2 In klachtonderdeel 3 (naar het hof begrijpt de tweede klacht in de brief van 6 februari 2015) wordt verweerder verweten op 17 augustus 2011 de rechtbank Roermond (in de procedure met zaaknummer 101246/HZ 10/408) bewust verkeerd te hebben geïnformeerd namelijk door namens G en D mee te delen dat er geen bezwaar was tegen de voeging van A. Klagers stellen dat Y B.V. op 6 april 2011 de aandelen in G heeft gekocht, zodat verweerder niet langer bevoegd was voor G op te treden.
Deze klacht stuit af op de vervaltermijn van drie jaren voor het indienen van klachten, gelet op artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Het hof merkt nog op dat klagers niet hebben gesteld dat verweerder op de hoogte was van deze aandelenoverdracht, noch dat zij voorafgaande aan 17 augustus 2011 de procesvolmacht aan verweerder om voor G op te treden hebben ingetrokken.
5.3. De klachtonderdelen 6 en 8 zijn door de raad niet-ontvankelijk verklaard, overwegende dat de klachten betrekking hebben op de verhouding tussen verweerder en de advocaat van klaagsters.
5.3.1 Het hof deelt dit oordeel ten aanzien van klachtonderdeel 8 (een persoonlijke bejegening), maar niet ten aanzien van klachtonderdeel 6. In dit laatste klachtonderdeel gaat het om een brief van verweerder dd. 8 augustus 2014 aan de rechter met de volgende inhoud:
Ik merk daarbij op dat het niet zo kan zijn dat de advocaat van de wederpartij middels deze constructie tracht informatie te verkrijgen die hij bij zijn eigen cliënt blijkbaar niet kan verkrijgen. Enige terughoudendheid is derhalve op zijn plaats. In dit verband zend ik weliswaar dit schrijven – per gelijktijdig faxbericht – aan mr. D, doch zonder de bijlagen.
U treft hierbij aan een door cliënt op datum en tijdstip opgesteld overzicht van gebeurtenissen en voor zover mogelijk onderbouwd met justificatoire bescheiden.
De betreffende brief met bijlagen is, na bezwaar door mr. D, door de rechtbank teruggestuurd.
5.3.2 Naar het oordeel van het hof worden klagers door deze handelwijze van verweerder rechtstreeks getroffen in hun (eigen) belang om kennis te nemen van de stukken (de bijlagen) waarvan ook de rechter kennisneemt.
5.3.3 De handelwijze van verweerder is in strijd met Gedragsregel 15 en in strijd met het fundamentele rechtsbeginsel van equality of arms. Hij heeft deswege niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt. De door verweerder in de brief aan de rechtbank genoemde omstandigheid is geen bijzondere omstandigheid die de handelwijze rechtvaardigt.
5.3.4 De grief en het klachtonderdeel zijn gegrond.
5.4 In klachtonderdeel 7 beklagen klagers zich over de zeven aanhoudingsverzoeken van verweerder namens A op de rol van de rechtbank Roermond in de periode van 23 juli 2014 tot en met 29 september 2014. Verweerder zou deze uitstellen hebben verkregen op grond van zijn stelling dat het onderzoek in België nog gaande was, terwijl dit niet het geval was. Verweerder zou zo het proces onnodig hebben vertraagd.
5.4.1 In het dossier bevindt zich een mail van de heer C, van de gerechtelijke politie Tongeren, dd. 23 september 2014, waarin hij schrijft dat hij op die dag zijn onderzoek heeft gesloten. De klacht en de grief tegen het oordeel van de raad stuit reeds hierop af. Overigens heeft de advocaat van klagers tegen de verzoeken om uitstel steeds bezwaar gemaakt, maar de rolraadsheer heeft die bezwaren verworpen. Ten slotte is het hof van oordeel dat verweerder de vrijheid toekomt om in het belang van zijn cliënt verzoeken tot aanhouding te doen.
5.4.2 Klagers beklagen zich er voorts over dat het uitstelverzoek van 22 juli 2014 voor de rol van 23 juli 2014 alleen per post naar hun advocaat is gezonden en niet per mail zodat dit verzoek eerst op 27 juli werd ontvangen. Blijkens de brief van verweerder aan de rolrechter van 31 juli 2014 erkent verweerder de fout en biedt hij zijn verontschuldigingen aan. Tegen deze achtergrond is, naar het oordeel van het hof, de klacht van onvoldoende gewicht om gegrond te worden bevonden.
5.5 De klachtonderdelen 11 tot en met 14, de faillissementsaanvraag
5.5.1 Het gerechtshof heeft in zijn beschikking van 30 april 2015 onder meer overwogen:
3.6.5. Het is derhalve vooralsnog volstrekt ongewis of het vonnis waarop A haar vordering in hoofdzaak baseert – het verstekvonnis van de rechtbank van koophandel te Tongeren (België) van 23 mei 2011 – in rechte stand zal houden. De faillissementsprocedure is – ook niet in hoger beroep – niet bedoeld om ter zake reeds een voorlopig oordeel te vellen of ter zake enige inschatting te maken. Daarbij heeft voorts nog het volgende te gelden.
(…)
3.6.12. In de gegeven uiterst bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval is het hof van oordeel dat van de vordering van A, in de zin dat daadwerkelijk aanspraak bestaat op het restant van de door W toegezegde investering vanwege een daadwerkelijk opgezet racesimulatorenproject, voorshands niet summierlijk is gebleken.
3.6.13. Gelet hierop komt het hof aan toetsing aan de overige (cumulatieve) voorwaarden voor faillissement niet toe. (…)
3.6.14. Ten overvloede overweegt voorts het hof met de rechtbank van oordeel te zijn dat A misbruik van procesrecht maakt door onder de huidige omstandigheden thans het faillissement van W te verzoeken.
Van misbruik is in dit geval reeds sprake nu van de vordering van A vooralsnog niet summierlijk is gebleken.
(…)
5.5.2 De raad heeft overwogen omtrent de beschikking van de rechtbank (en hetzelfde zal gelden voor de beslissing van het gerechtshof waarin, naar de kern genomen, hetzelfde is beslist):
Ook de omstandigheid dat de rechtbank het faillissementsverzoek heeft afgewezen, overwegende dat de vordering onderwerp was van een civiel conflict en dat er daarom geen sprake was van een onbetwiste vordering, betekent nog niet dat verweerder het namens zijn cliënten indienen van een faillissement tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.
5.5.3 Naar het oordeel van dit hof kan uit het oordeel van het gerechtshof dat sprake is van misbruik van procesrecht door A niet aanstonds worden afgeleid dat verweerder, in tuchtrechtelijke zin, heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop.
5.5.4 De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 26 augustus 2016, 150158). Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat hoeft in het algemeen niet te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (HvD 14 maart 2016, 150068).
5.5.5 Toetsend aan deze maatstaf deelt het hof het oordeel van de raad ten aanzien van de klachtonderdelen 11 en 14. Verweerder heeft met recht kunnen menen dat een geslaagde faillissementsaanvrage een aanmerkelijk voordeel voor zijn cliënten A en D zou kunnen hebben, vanwege de invloed die deze toestand kan hebben op het verdere verloop van de civiel- en strafrechtelijke procedures. Voorts kon verweerder met recht betogen dat het onherroepelijke verstekvonnis waarin klaagster sub 1 was veroordeeld tot betaling van een bedrag van ruim 2 miljoen euro bestand zou zijn tegen een herzienings- of herroepingsverzoek. De belangen van klaagster sub 1 zijn niet onnodig of onevenredig geschaad. Zij heeft zich in rechte kunnen verdedigen. Dat zij dat als onwenselijk heeft ervaren, en dat zij kosten heeft moeten maken, hoefde verweerder er niet van te weerhouden de belangen van zijn cliënte te dienen zoals hij deed. De faillissementsaanvraag en het hoger beroep zijn mitsdien niet als tuchtrechtelijk ongeoorloofd aan te merken.
5.5.6 Hiervoor is reeds geoordeeld dat verweerder D, die naar zijn mening nog bestuurder van A was, mocht bijstaan, wat dan ook geldt voor de faillissementsaanvraag en het hoger beroep, en dat die hoedanigheid vooralsnog niet als onwaar kan worden aangemerkt, zodat ook de grieven tegen het oordeel van de raad met betrekking tot de klachtonderdelen 12 en 13 falen.
5.6 Klachtonderdeel 9 faalt op de gronden uiteengezet door de raad, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. In het licht van de vrijheid die een advocaat van de wederpartij toekomt mocht verweer, namens zijn cliënten zich op het standpunt stellen dat de ontbindingsverklaring van 11 juli 2008 in strijd met de waarheid is.
5.7 De reactie van klagers op het verweerschrift in hoger beroep bij brief dd. 5 juli 2016.
5.7.1 In deze brief brengen klagers, naar wat zij noemen “nieuwe gezichtspunten” naar voren, hierin bestaande dat verweerder ook in strijd met artikel 7 lid 4 van de Gedragsregels heeft gehandeld. Zij wijzen erop dat verweerder op verzoek van B.V. Y, thans klaagster sub 1, op 13 juli 2009 een procedure is begonnen tegen de gemeente M.
5.7.2 Naar het oordeel van het hof is hier niet alleen sprake van een nieuw gezichtspunt, maar tevens van een nieuwe klacht over de handelwijze van verweerder. Dit verwijt (de belangenverstrengeling) is niet eerder in deze context aan de orde gesteld. Klachtonderdeel 3 gaat over een andere belangenverstrengeling. Klachten tegen een advocaat moeten worden ingediend op de in artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bepaalde wijze en kunnen derhalve niet voor het eerst in hoger beroep aan de orde worden gesteld. Overigens wordt de klacht tardief, immers na verloop van de vervaltermijn van drie jaren van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, naar voren gebracht.
5.8 De overige beslissingen
5.8.1 Het hof acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
5.8.2 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard zal het hof overeenkomstig artikel 46e lid 4 Advocatenwet bepalen dat verweerder het door klagers betaalde griffierecht ad € 50,00 aan hen dient te vergoeden.
5.8.3 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht in eerste aanleg en hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken door verweerder aan klagers worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 100,- (€ 50,- eerste aanleg en € 50,- hoger beroep) aan reiskosten.
5.8.4 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van klachtonderdeel 6;
bekrachtigt deze beslissing voor het overige;
ten aanzien van klachtonderdeel 6 opnieuw recht doende:
verklaart klachtonderdeel 6 gegrond;
legt ter zake aan verweerder op de maatregel waarschuwing;
veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 100,- aan klagers.
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier maken na deze uitspraak door overmaking op IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160133”.
Aldus gewezen door mr. W.B.H. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, A.J. Louter, H.J. de Groot en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 december 2016.