Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-04-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:87
Zaaknummer
17-924/DH/DH/D
Inhoudsindicatie
Verweerder is tenminste twee maal niet verschenen op een zitting zonder zijn cliënten en de rechters daarvan (tijdig) in kennis te stellen. Van overmacht was geen sprake. Verweerder heeft zijn cliënten verder niet gewezen op de goede en kwade kansen van de te voeren procedures en ook niet op de financiële risico’s. Ook de juridische kwaliteit van de dienstverlening van verweerder was ondermaats. Van dit alles maakt de raad verweerder een ernstig tuchtrechtelijk verwijt. Verweerder voldoet op verschillende fronten niet aan de professionele standaarden die gelden in de advocatuur. Ter zitting is gebleken dat verweerder geen blijk van inzicht geeft in de onjuistheid van zijn gedragingen en dat baart de raad grote zorgen. De raad acht gelet op de ernst van de fouten de maatregel van berisping passend. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 23 april 2018
in de zaak 17-924/DH/DH/D
naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
ambtshalve
klager
tegen
verweerder
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft twee cliënten bijgestaan in een huurkwestie, waarin de cliënten een schadevergoeding vorderden van de verhuurder van hun woning. De verhuurder verhuurde de woning zonder toestemming van de hypotheekbank. Tussen de verhuurder en de cliënten bestond een huurovereenkomst voor de duur van een jaar. De hypotheekbank heeft de cliënten geïnformeerd dat de verhuur in strijd met de afspraken tussen de bank en de verhuurder was. De cliënten hebben de woning hierop onmiddellijk verlaten en hebben de verhuurder aansprakelijk gesteld voor schade. Namens zijn cliënten heeft verweerder een vordering ingesteld bij de kantonrechter.
1.2 Bij de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen is verweerder niet verschenen.
1.3 De kantonrechter heeft de vordering van de cliënten bij vonnis van 7 januari 2016 wegens onvoldoende onderbouwing afgewezen. De cliënten zijn daarbij veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder.
1.4 Verweerder heeft namens zijn cliënten hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is op de rolzitting van 10 mei 2016 aangebracht. Op 30 augustus 2016 heeft verweerder een memorie van grieven ingediend. Verweerder heeft geen grieven aangevoerd tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. De eerste grief ziet er op dat het vonnis in eerste aanleg in strijd met de goede procesorde tot stand is gekomen. Volgens deze grief had de kantonrechter de comparitie moeten aanhouden toen verweerder niet verscheen. De tweede grief houdt in dat het vonnis van de kantonrechter gebrekkig is gemotiveerd. In de memorie van grieven schrijft verweerder het volgende over zijn afwezigheid bij de zitting bij de kantonrechter:
“(…) Echter kan [cliënte] cs zich met de inhoud van dit vonnis niet verenigen, nu toch [cliënte] cs in eerste aanleg in haar procesrecht is geschonden en er derhalve in casu géén fair proces/due proces is geweest.
Immers was ondergetekende gemachtigde van [cliënte] cs niet ter zitting aanwezig ivm een ongeval (van de fiets gereden door een auto na uitwijkmanoeuvre voor dubbelgeparkeerde auto met gebroken enkel als gevolg). Prod.1.
Het secretariaat heeft de oproep voor de zitting wel aan [cliënte] cs gezonden edoch verzuimd de datum der zitting in de kantooragenda te plaatsen: ergo wist hun gemachtigde - welke dus arbeidsongeschikt thuis revalideerde - niet van de zitting en kon er helaas ook niet om uitstel der behandeling cq voor vervanging gezorgd worden (mea culpa). (…)”
1.5 Op 27 september 2016 heeft verweerder pleidooi gevraagd. Het pleidooi is bepaald op 30 januari 2017 om 9.30 uur. Verweerder is op die dag niet verschenen. In het proces-verbaal van de zitting staat hierover het volgende:
“(…) Slechts [cliënte] is verschenen.
Op het tijdstip waarop het pleidooi zou aanvangen is alleen appellante (…) verschenen. Bij navraag door de bode heeft [cliënte] gezegd dat de advocaat [verweerder] vertraagd was en binnen een kwartier zou verschijnen. Toen [verweerder] om 9.45 uur nog niet aanwezig was, heeft de bode aan [cliënte] aangegeven dat het Hof tot uiterlijk 10.00 uur zou wachten. Toen om 10.00 uur de advocaat nog steeds niet aanwezig was, heeft het Hof de zittingszaal verlaten en het niet gehouden pleidooi gesloten. De zaak is verwezen naar de rol van 14 februari 2017 voor overlegging van de schriftelijke pleitnota, dan wel uitlating [verweerder]. (…)”
1.6 Verweerder heeft op 14 februari 2017 een schriftelijke pleitnota ingediend.
1.7 Op 10 mei 2017 heeft bij het gerechtshof een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij verweerder en zijn cliënten zijn verschenen.
1.8 Het gerechtshof heeft op 20 juni 2017 arrest gewezen. In het arrest merkt het gerechtshof op dat de dagvaarding (van verweerder) in eerste aanleg “uitermate summier onderbouwd” is. Het gerechtshof wijst de vordering tot vergoeding van schade af, omdat een deugdelijke grondslag voor de vordering ontbreekt en veroordeelt de cliënten in de kosten van het geding ten bedrage van € 1.578,-.
1.9 Uit de brief van 25 april 2016 van de deken aan verweerder blijkt dat de deken een signaal heeft ontvangen van de “rechterlijke macht” over het niet (tijdig) verschijnen ter zitting. Uit de brief blijkt dat de deken het signaal heeft besproken met verweerder.
2 BEZWAAR
2.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder meer in het bijzonder het volgende.
a) Verweerder heeft de belangen van zijn cliënten veronachtzaamd door twee maal zonder bericht (aan zijn cliënten) niet te verschijnen op een zitting, waardoor de vordering van de cliënten in eerste aanleg zelfs is afgewezen.
b) Verweerder heeft zijn cliënten niet geïnformeerd over de goede en kwade kansen van de procedures en de met de procedures gemoeide kosten. Hiermee heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 8.
c) Verweerder heeft in twee instanties vorderingen ingesteld zonder deze behoorlijk te onderbouwen. Hiermee heeft verweerder (onder meer) artikel 4.1 van de Verordening op de advocatuur geschonden.
d) Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 11 door zijn cliënten niet deugdelijk te informeren over de gemaakte fout. Verweerder heeft zijn cliënten niet financieel gecompenseerd. Dit is strijdig met de kernwaarde financiële integriteit. Verweerder heeft zijn cliënten niet geadviseerd om onafhankelijk advies te vragen. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met gedragsregel 5.
e) Verweerder heeft de kwestie niet gemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar.
2.2 Ter onderbouwing van klachtonderdelen b en c heeft de deken gesteld dat hij bij bestudering van het procesdossier van verweerder heeft vastgesteld dat verweerder zijn cliënten niet (schriftelijk) heeft gewezen op de goede en kwade kansen van de procedures in eerste aanleg en hoger beroep en over de kosten die gemoeid zijn met procedures. Uit het dossier bleek de deken verder dat de huurovereenkomst tussen cliënten en de verhuurder was aangegaan voor de duur van een jaar, zodat de kosten voor het huren van andere woonruimte en de verhuiskosten toch gemaakt hadden moeten worden. Een vordering tot schadevergoeding was derhalve niet kansrijk.
2.3 De onderbouwing van de andere klachtonderdelen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling aan de orde worden gesteld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ter zitting betwist. Het verweer zal, voor zover van belang, hierna worden besproken.
4 BEOORDELING
bezwaar a)
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder twee maal niet, of niet op tijd, is verschenen op een zitting waarbij de zaak van zijn cliënten werd behandeld. Verweerder heeft daarvan beide keren zijn cliënten niet op de hoogte gesteld. Ook de kantonrechter heeft hij niet geïnformeerd. Met het gerechtshof is wel contact geweest, maar daar is verweerder niet op het door hem aangekondigde tijdstip alsnog verschenen. Verweerder heeft aangevoerd dat sprake was van overmacht. Zijn secretaresse had de zitting in eerste aanleg niet (goed) in de agenda genoteerd en verweerder had bovendien zijn enkel gebroken ten tijde van de zitting in eerste aanleg. Volgens verweerder is hij bij het pleidooi in hoger beroep wel verschenen, zij het als gevolg van een lekke band te laat.
4.2 Het verweer van verweerder slaagt niet. Voor fouten die door zijn secretariaat worden gemaakt is hij verantwoordelijk en een gebroken enkel vormt geen beletsel om cliënten en derden te informeren over afwezigheid tijdens een zitting of om (tijdig) uitstel te vragen voor een zitting. Voor een lekke band geldt dat dit in ieder geval geen beletsel vormt om de cliënt en het gerechtshof correct te informeren over het verwachte tijdstip van aankomst.
4.3 De raad is van oordeel dat verweerder zowel jegens zijn cliënten als jegens de betrokken rechters onzorgvuldig heeft gehandeld door niet (tijdig) ter zitting te verschijnen zonder de hen daarover (adequaat) te informeren. Verweerder heeft zich daardoor niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt en bezwaar a is daarom gegrond.
4.4 De raad kan overigens op basis van de stukken niet beoordelen of de vordering in eerste aanleg uitsluitend is afgewezen als gevolg van de afwezigheid van verweerder tijdens de comparitie.
bezwaar b)
4.5 De deken heeft ter zitting gesteld dat zich in het dossier, zoals hij dat van verweerder heeft ontvangen, geen brieven bevinden waarin verweerder zijn cliënten wijst op de proceskansen en -risico’s en op de met procederen gemoeide kosten. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat er e-mails zijn van hem aan de cliënten waarin hij hen op een en ander wijst.
4.6 Het lag op de weg van verweerder om dit verweer met deze e-mails te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten moet worden aangenomen dat de stellingen van de deken op dit punt juist zijn. Nalaten om cliënten, bij voorkeur schriftelijk, te wijzen op de proceskansen en -risico’s is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Bezwaar b is daarom gegrond.
bezwaar c)
4.7 Uit het arrest van het gerechtshof van 20 juni 2017 blijkt dat de vordering bij dagvaarding in eerste aanleg “uitermate summier onderbouwd” was. Een nadere onderbouwing van de vordering ter comparitie is niet gegeven; verweerder was bij de comparitie bij de kantonrechter immers niet aanwezig.
4.8 Uit het arrest blijkt verder dat de schadevordering die is gebaseerd op onrechtmatige daad en/of wanprestatie “een deugdelijke grondslag mist” en dat “van een andere grondslag niet is gebleken”.
4.9 Verder blijkt uit de memorie van grieven dat verweerder wel uitgebreid heeft stilgestaan bij de volgens verweerder onjuiste en onterechte beslissing van de kantonrechter om de zitting, ondanks zijn afwezigheid, door te laten gaan, terwijl dat van ondergeschikt belang is. Het gerechtshof toetst de vordering immers opnieuw, zodat een onterechte procedurele beslissing van een rechter in eerste aanleg geen verschil maakt voor de proceskansen in hoger beroep. De noodzakelijke onderbouwing waarom de cliënten ondanks hun jaarcontract toch schade leden als gevolg van de mededeling van de bank ontbreekt blijkens het arrest ook in appel.
4.10 De raad is gelet hierop van oordeel dat de processtukken en -voering niet voldoen aan de kwaliteitseisen en professionele standaard die in de advocatuur gelden. Ook op dit punt heeft verweerder niet gehandeld op een wijze die van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bezwaar c is gegrond.
bezwaren d) en e)
4.11 Verweerder is tot twee maal toe niet of niet tijdig bij een zitting verschenen. Dat is in ieder geval een maal te wijten aan (onder meer) een fout van (het secretariaat van) verweerder, die voor zijn rekening en risico komt. Een advocaat dient, als hij beseft dat hij een beroepsfout heeft gemaakt deze te melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering, ook als (nog) geen sprake is van een aansprakelijkstelling. Verweerder heeft de omstandigheid dat hij (onder meer) als gevolg van een fout van zijn secretariaat niet verscheen op de zitting bij de kantonrechter niet gemeld bij zijn verzekeraar. Dit is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt en ook bezwaar e zal in zoverre gegrond worden verklaard. Naar het oordeel van de raad kan verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij zijn afwezigheid bij het pleidooi bij het Hof niet heeft gemeld aan zijn verzekeraar, omdat hij de gelegenheid heeft gekregen om schriftelijk pleidooi te voeren en er vervolgens nog een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Evenmin kan verweerder worden verweten dat hij niet aan zijn verzekeraar heeft gemeld wat voor hem (destijds) niet duidelijk was, namelijk dat zijn procesvoering beneden de maat was.
4.12 Het lag verder op de weg van verweerder om de cliënten te informeren over de (onder zijn verantwoordelijkheid) gemaakte fout (door niet bij de comparitie te verschijnen) en hen te adviseren om onafhankelijk advies in te winnen. Verweerder heeft dit nagelaten en dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.13 Ook klachtonderdeel d is daarom (in zoverre) gegrond.
slotsom
4.14 De slotsom is dat bezwaren a, b, c, d en e gegrond zijn.
5 MAATREGEL
5.1 Verweerder is tenminste twee maal niet verschenen op een zitting zonder zijn cliënten en de rechters daarvan (tijdig) in kennis te stellen. Van overmacht was geen sprake. Verweerder heeft zijn cliënten verder niet gewezen op de goede en kwade kansen van de te voeren procedures en ook niet op de financiële risico’s. Ook de juridische kwaliteit van de dienstverlening van verweerder was ondermaats. Van dit alles maakt de raad verweerder een ernstig tuchtrechtelijk verwijt.
5.2 Verweerder voldoet op verschillende fronten niet aan de professionele standaarden die gelden in de advocatuur. Ter zitting is gebleken dat verweerder geen blijk van inzicht geeft in de onjuistheid van zijn gedragingen en dat baart de raad grote zorgen. De raad acht gelet op de ernst van de fouten de maatregel van berisping passend. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld is.
6 KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet grond om verweerder gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.1 bepaald.
.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2018 verzonden.