Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:157
Zaaknummer
6490
Inhoudsindicatie
deken appelleert van ongegrondverklaring klacht dat pleitnota meer inhoudt dan ter zitting is bepleit. Bekrachtiging uitspraak Raad. Tuchtregeling toetst aan norm artikel 46 Adv.wet en houdt rekening met omstandigheden van het geval, zoals het vooraf, indienen van pleitnota's en ander verloop van de zitting dan verwacht.
Uitspraak
beslissing van 3 juni 2013
in de zaak 6490
naar aanleiding van het hoger beroep van:
de Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam
deken
inzake:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 juni 2012, onder nummer 11-306A, aan partijen toegezonden op 4 juni 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij de deken van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 april 2013, waar de deken, vergezeld van klaagster, en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. H., zijn verschenen. Mr. H. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Met toestemming van de deken zijn aan het hof afschriften overgelegd van de pleitnota’s van verweerster en mr. J. zoals overgelegd aan de voorzieningenrechter te Amsterdam bij gelegenheid van de zitting van de voorzieningenrechter van 11 februari 2011.
3 KLACHT
De zaak 11-306A:
3.1 Het hoger beroep van de deken beperkt zich tot de ongegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel f. Deze klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) enz.
b) enz.
c) enz.
d) enz.
e) enz.
f) zij meer heeft gepleit dan in haar pleitnota was opgenomen.
g) enz.
h) enz.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Op 4 februari 2011 is klaagster door de stichting Woningstichting W., vertegenwoordigd door verweerster, in kort geding gedagvaard. De behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van de kantonrechter te Amsterdam op 11 februari 2011.
4.3 Zowel verweerster als de advocaat van klaagster hebben voorafgaand aan hun pleidooi, een pleitnota aan de kantonrechter en aan de wederpartij overgelegd. Zij hebben beiden het standpunt van hun cliënt niet letterlijk in de bewoordingen en niet in de volgorde van de tekst van de pleitnota’s bepleit. Bij vonnis van 18 februari 2011 zijn alle vorderingen van de Woningstichting W. afgewezen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in zijn beslissing klachtonderdeel f) onjuist samengevat. Het verwijt aan verweerster houdt in dat haar pleitnota meer inhoudt dan zij ter zitting van de kantonrechter heeft bepleit.
5.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel f) heeft de raad, met verwijzing naar gedragsregel 14 lid 2, vooropgesteld dat een advocaat alleen dan zijn pleitnota mag overleggen indien die pleitnota niet meer bevat dan hetgeen door de advocaat is bepleit en voorts dat de pleitnota’s van zowel de advocaat van klaagster als verweerster meer hebben bevat dan door hen was bepleit. De vraag of verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kon worden gemaakt, heeft de raad vervolgens mede beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en dat heeft er toe geleid dat de raad het betreffende klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard.
5.3 De appelmemorie van de deken bevat één grief die inhoudt dat de raad bij het antwoord op de vraag of het aan verweerster verweten gedrag een tuchtrechtelijk verwijt oplevert ten onrechte de omstandigheden van het geval heeft laten meewegen. Ter toelichting op deze grief heeft de deken aangevoerd dat de ratio van de gedragsregel 14 lid 2 is om te voorkomen dat aan de rechter meer of andere informatie wordt verschaft dan de advocaat van de wederpartij heeft vernomen en dat de rechter recht doet op stukken waarvan de inhoud bij de andere partij niet (volledig) bekend is. Het gaat, aldus de deken, om een regel die beoogt een correcte procesvoering te garanderen, reden waarom het antwoord op de vraag of aan een advocaat, die in strijd met deze regel heeft gehandeld, een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, niet afhankelijk mag worden gesteld van de omstandigheid of de rechter al dan niet acht heeft geslagen op en voor de wederpartij nadelige consequenties heeft verbonden aan informatie waarvan deze geen kennis heeft genomen en derhalve niet heeft kunnen reageren
5.4 De omstandigheden van het geval kunnen, aldus de deken, in de door de tuchtrechter te nemen maatregel (of het achterwege laten van een maatregel) worden verdisconteerd.
5.5 In haar antwoordmemorie heeft verweerster weersproken dat, zoals de raad onder 4.12 heeft overwogen, “niet in geschil” zou zijn dat haar pleitnota meer heeft bevat dan zij heeft bepleit. Ter toelichting heeft verweerster ter zitting van het hof aangevoerd dat zij slechts heeft gesteld dat, als gevolg van de “actieve houding en bemoeienis van de rechter” beide partijen de letterlijke tekst van de pleitnota’s niet hebben aangehouden en dat zij alle feiten en omstandigheden als opgenomen in haar pleitnota ter zitting van de kantonrechter ter sprake heeft gebracht. Verweerster heeft er verder op gewezen dat haar korte (anderhalve pagina lange) pleitnota niet meer bevatte dan reeds in de dagvaarding was opgenomen.
5.6 Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat de pleitnota van verweerster onderdelen bevat die tijdens de behandeling van het kort geding niet aan de orde zijn geweest. De enkele omstandigheid dat mede als gevolg van actieve bemoeienis van de kantonrechter pleitnota’s niet letterlijk overeenkomstig de inhoud van daarvan zijn uitgesproken, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerster in haar pleitnota meer heeft opgenomen dan op de zitting van de kantonrechter of in de voorafgaande processtukken aan de orde is geweest. Dat verweerster onderdelen uit haar pleitnota niet zou hebben bepleit valt niet af te leiden uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 februari 2011 en evenmin uit het verslag van het gesprek bij de deken op 8 juni 2011 (waarin op dit punt alleen de weergave van klaagster wordt samengevat). De weergave van verweersters verklaring op klachtonderdeel f) in het Proces-Verbaal van de zitting van de raad op 4 juni 2012 laat het hof buiten beschouwing nu verweerster deze weergave betwist en juist heeft aangevoerd dat “al hetgeen in de pleitnota is opgenomen, wel degelijk uitvoerig is bepleit en toegelicht.”
5.7 Het voorgaande leidt er toe dat het hof de beslissing van de raad op klachtonderdeel f), zij het op een andere grond dan opgenomen in de beslissing van de raad, zal bekrachtigen.
5.8 Hoewel de grief van de deken geen bespreking meer behoeft, overweegt het hof daarover ten overvloede nog het volgende:
5.9 Met de deken is het hof van oordeel dat een advocaat moet voorkomen dat aan de rechter meer of andere informatie wordt verschaft dan aan de wederpartij is verschaft en dat de rechter als gevolg daarvan recht doet op stukken waarvan de inhoud bij de andere partij niet bekend is en deze daar dan ook niet heeft kunnen reageren. Dat brengt echter niet met zich mee dat steeds als een advocaat zijn pleitnota niet volledig of niet letterlijk voordraagt, dit een tuchtrechtelijk verwijt is en dat de omstandigheden van het geval alleen mogen meewegen bij het al dan niet opleggen van een maatregel of bij het vaststellen van de zwaarte van de maatregel. De tuchtrechter toetst alle klachten aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en zal bij de beoordeling van een klacht steeds alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten nemen. In het geval van verweerster heeft de raad niet alleen laten meewegen dat klaagster geen nadeel heeft ondervonden, maar ook dat de pleitnota’s vooraf (en derhalve niet nadat de zaak was bepleit) aan de voorzieningenrechter en aan de wederpartij zijn overgelegd, dat het verloop van de zitting anders was dan verwacht en dat geen omstandigheden aan de wederpartij zijn onthouden die voor het oordeel van de rechter van relevante betekenis zijn geweest, zoals blijkt uit het vonnis van de voorzieningenrechter waarbij alle vorderingen van de Woningstichting W. zijn afgewezen. Het hof voegt daar nog aan toe dat niet is weersproken dat de (korte) pleitnota van verweerster ten opzichte van de daaraan voorafgaande dagvaarding geen relevante feiten of omstandigheden bevat waarmee klaagster geen rekening heeft kunnen houden.
5.10 Ook indien was komen vast te staan dat de pleitnota van verweerster meer bevat dan
verweerster heeft bepleit, zou de grief van de deken derhalve niet tot vernietiging van
de beslissing van de raad op klachtonderdeel f) hebben geleid.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 4 juni 2012, gewezen onder nummer 11-306A.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013.