Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-04-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:85
Zaaknummer
17-647/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 23 april 2018
in de zaak 17-647/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 december 2017 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief gedateerd 2 maart 2017, aangevuld bij ongedateerde brief, door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) ontvangen op 29 maart 2017, heeft klaagster een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 augustus 2017 met kenmerk K071 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 12 december 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 december 2017 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 4 januari 2018, door de raad ontvangen op 10 januari 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 februari 2018 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 4 januari 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een procedure betreffende een omgangsregeling tussen klaagster en haar kleinkinderen, alsmede een procedure tot benoeming van een bijzonder curator voor de kleinkinderen.
2.2 Bij brief van 16 januari 2014 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot als volgt bericht:
“(…) Bijgaand zend ik u een kopie van de brief welke ik ontving van de rechtbank, waaruit blijkt dat er in uw zaak een mondelinge behandeling werd bepaald op dinsdag 18 maart 2014 om 13.15 uur. Hierbij roep ik u op om alsdan tijdig aanwezig te zijn. (…)
Ten aanzien van het tevens in uw verzoek opgenomen extra verzoek om over de kleinkinderen een bijzonder curator te benoemen (…), zal de rechtbank Rotterdam op 22 januari a.s. een uitspraak doen. Daarover bericht ik u dan ten spoedigste.”
2.3 Bij brief van 14 maart 2014 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot het volgende bericht:
“(….) Hierbij zend ik u toe het verweerschrift vaststelling omgangsregeling zoals dat namens uw dochter werd ingediend bij de rechtbank Rotterdam in verband met de terechtzitting welke plaatsvindt op dinsdag 18 maart 2014 om 13.15 uur bij de rechtbank Rotterdam. U bevestigde mij telefonisch dat u dan aanwezig zult zijn. Wij spraken af elkaar een half uur voor de aanvang van de zitting te zullen treffen in de wachtruimte voor de zittingszalen.”
2.4 De Rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 6 mei 2014 geoordeeld dat niet of onvoldoende was aangetoond dat tussen klaagster en haar kleinkinderen een intensievere band bestaat dan tussen een gemiddeld kleinkind en diens grootouders.
2.5 Bij brief van 13 mei 2014 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot als volgt bericht:
“(…) Hierbij zend ik u toe een kopie van de teleurstellende beschikking van de rechtbank d.d. 6 mei 2014, waarbij de rechtbank u niet-ontvankelijk heeft verklaard in uw verzoek tot benoeming van een bijzonder curator voor de kinderen en tot vaststelling van een omgangsregeling. (…)
U heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden, te rekenen vanaf 6 mei 2014, hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak bij het Gerechtshof. Echter, ik zie op basis van de huidige feiten geen mogelijkheden om in hoger beroep tot een andere uitspraak te komen zodat ik u in overweging geef om, hoe moeilijk ook, in deze uitspraak te berusten. Mocht u echter toch een beroepsprocedure overwegen, dan dient u hiertoe spoedig een andere advocaat te raadplegen. (…)”
2.6 Bij brief gedateerd 2 maart 2017, aangevuld bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 29 maart 2017, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij het dossier ten onrechte heeft gesloten en vervolgens de rechtszaak niet snel genoeg heeft aangespannen;
b) zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd door klaagster het verweerschrift van haar dochter niet (tijdig) toe te sturen;
c) zij voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling bij de Rechtbank Rotterdam de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd, onder meer door onvoldoende informatie en onderliggende stukken aan de rechtbank toe te zenden en niet te reageren op het moment dat de rechter vroeg of verweerster nog iets toe te voegen had;
d) zij buiten medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met de wederpartij;
e) zij ervoor heeft gezorgd dat mr. B. klaagster op het laatste moment toch niet wilde bijstaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam.
3.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) heeft klaagster het volgende aangevoerd. Eind november 2013 heeft klaagster verweerster gebeld met de vraag hoe het met de zaak stond en wanneer zij een zitting kon verwachten. Het antwoord van verweerster was dat zij het dossier had gesloten omdat zij er - naar aanleiding van een telefoongesprek met de dochter van klaagster - van uit was gegaan dat alles goed was gekomen. Na het telefoontje van klaagster heeft verweerster een zitting aangevraagd die zou plaatsvinden op 18 maart 2014.
3.3 Klaagster heeft klachtonderdeel b) als volgt toegelicht. Op de dag van de zitting bij de Rechtbank Rotterdam vroeg klaagster aan verweerster waarom zij het verweerschrift niet had ontvangen. Verweerster antwoordde toen dat zij het verweerschrift had verstuurd naar het oude adres van klaagster. Klaagster heeft navraag gedaan bij de nieuwe bewoner van haar voormalige woning, die haar vertelde niets te hebben ontvangen.
3.4 Ter toelichting op klachtonderdeel c) heeft klaagster het volgende gesteld. Alleen haar dochter was tijdens de zitting aan het woord en toen zij verschrikkelijke uitlatingen deed over klaagster, heeft verweerster totaal niet ingegrepen om de waarheid te vertellen, terwijl zij van alles op de hoogte was.
3.5 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust kan verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klaagster heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.J.E.M Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2018 verzonden.