Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:23

Zaaknummer

7217

Inhoudsindicatie

Verwijt mededelingen aan de rechter te hebben gedaan over schikkingsonderhandelingen. Beperkte tijd voor overleg met de deken is geen reden de bepalingen te negeren. Gegrond, geen maatregel.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 23 januari 2015

in de zaak 7217

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juli 2014, onder nummer 14-071A, aan partijen toegezonden op 15 juli 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en verweerder geen maatregel is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:184.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    de brief d.d. 14 november 2014 van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 november 2014, waar klaagster noch verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd met gedragsregel 13 aan de voorzieningenrechter mededeling te doen van de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Bovendien acht klaagster de weergave van de inhoud van de schikkingsonderhandelingen onjuist.

4    FEITEN

4.1    De raad is uitgegaan van de na te melden feiten:

2.2    Klaagster trad op als advocaat van een huurder van een woning. Verweerder trad op als advocaat van de verhuurder. De huurder en de verhuurder kwamen tegenover elkaar te staan toen de verhuurder de huur wilde beëindigen omdat het pand onbewoonbaar verklaard zou zijn.

2.3    Klaagster entameerde voor haar cliënte een kort geding, gehouden op 23 oktober 2013. Kort gezegd vorderde klaagster nakoming van de huurovereenkomst en een voorschot op schadevergoeding. Verweerder en zijn cliënt zijn verschenen en hebben zich verweerd.

2.4    Het kort geding werd door de voorzieningenrechter aangehouden wegens de bereidheid van partijen met elkaar in onderhandeling te treden. Dit overleg heeft deels buiten de aanwezigheid van de raadslieden rechtstreeks tussen de huurder en de verhuurder plaatsgevonden. De verhuurder bood de huurder plaatsvervangende woonruimte aan, welk voorstel door de huurder is aanvaard.

2.5    In haar fax van 5 november 2013 aan de voorzieningenrechter heeft klaagster medegedeeld dat de huurder vervangende woonruimte is gaan huren hetgeen leidt tot intrekking van de vordering tot nakoming van de huurovereenkomst. Uit de fax blijkt verder dat klaagster de schadevordering handhaaft en zij verzoekt ter zake vonnis te wijzen.

2.6    Vervolgens heeft verweerder zich per fax van 7 november 2013 eveneens tot de voorzieningenrechter gewend. Hij schrijft als volgt:

“[klaagster] bericht dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de gevorderde schadeposten, terwijl gedurende de aanhouding van de zaak in het geheel niet is gesproken over een geldelijke vergoeding. Partijen zijn uitsluitend in gesprek geweest over vervangende huisvesting, hetgeen heeft geresulteerd in de totstandkoming van een nieuwe huurovereenkomst. Ik heb [klaagster] daarop vorige week gevraagd of wij de zaak konden royeren c.q. intrekken, waarop zij mij te kennen gaf dat zij de formele ondertekening wilde afwachten, daarmee op zijn minst suggererend dat we er uit waren, zodra de ondertekening plaats had gevonden. Ik stel mij dan ook op het standpunt dat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen en de zaak daarmee is gesloten.”

2.7    Per fax van 8 november 2013 heeft een kantoorgenoot van klaagster zich tot verweerder gewend, stellende dat de brief aan de voorzieningenrechter in strijd is met het bepaalde in gedragsregel 13. De kantoorgenoot heeft verzocht de brief aan de voorzieningenrechter per omgaande in te trekken en heeft aangekondigd een klacht tegen verweerder aan indien dit niet zal gebeuren.

2.8    De klacht is door klaagster bij brief van 13 november 2013 ingediend bij de deken.

2.9    De voorzieningenrechter heeft  op 20 november 2013 vonnis gewezen. Hij wijst zowel de eis in conventie als de eis in reconventie af. Uit het vonnis blijkt de raad niet dat de fax van 7 november 2013 bij de rechterlijke beoordeling een rol heeft gespeeld.

4.2    Het hof neemt deze feiten over, nu daartegen geen grieven zijn geformuleerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat gedragsregel 13 bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie de zaak is onderworpen, niets wordt medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. De raad heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen (mededelingen over) schikkingsonderhandelingen tussen partijen en die tussen de advocaten. Dit onderscheid is in zoverre van belang dat in beginsel niet de inhoud van de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen door gedragsregel 13 wordt beschermd maar slechts die ter zake van de tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen.

5.2.     Het hof constateert dat in de fax van 7 november 2013 aan de voorzieningenrechter door verweerder niet alleen mededelingen worden gedaan over het overleg dat tussen partijen is gevoerd maar ook hetgeen zich tussen de beide advocaten heeft afgespeeld en welke conclusies hij, verweerder, daaruit heeft getrokken.

5.3    Het hof is van oordeel dat verweerder met de inhoud van zijn brief van 7 november 2013 aan de voorzieningenrechter niet heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder deelde aan de voorzieningenrechter mede zich op het standpunt te stellen dat partijen een minnelijke regeling hadden getroffen en de zaak daarmee was gesloten. Ter onderbouwing van dat standpunt beriep hij zich (onder meer) op het tussen hem en klaagster gevoerde telefoongesprek. Dat stond verweerder, wat er zij van het door hem ingenomen standpunt, echter niet vrij zonder voorafgaand overleg te plegen met klaagster en eventueel het advies van de deken in te winnen indien dat overleg niet tot een oplossing had geleid.  Dat daar weinig tijd voor was vanwege het late tijdstip waarop klaagster zelf de voorzieningenrechter had geïnformeerd doet daaraan niet af. Verweerder had eventueel kunnen volstaan met de mededeling aan de voorzieningenrechter dat zijn cliënt van mening was dat ook over de schadeposten overeenstemming bestond en  dat hij zich daarover nader wilde uitlaten. Verweerder heeft derhalve meer medegedeeld aan de voorzieningenrechter dan strikt noodzakelijk was. In zoverre volgt het hof het oordeel van de raad.

5.4    Evenals de raad acht het hof de klacht gegrond, maar ziet het evenals de raad op grond van de door deze vastgestelde omstandigheden geen aanleiding een maatregel op te leggen. De beslissing van de raad zal derhalve worden bekrachtigd.  

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2014, gewezen onder nummer 14-071A.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.R. Sturhoofd, G.J. Visser en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.