Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:61

Zaaknummer

17-827/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verzet gegrond. Voorzitter had klacht ruimer moeten opvatten. Klacht ongegrond: niet gebleken dat verweerder de indruk heeft gewekt dat hij klager in cassatie zou kunnen bijstaan. Niet gebleken dat verweerder tegen klager heeft gezegd dat hij de zaak alleen wilde doorzetten als een toevoeging zou worden verstrekt, noch dat verweerder fouten heeft gemaakt bij indienen toevoegingsaanvraag. Voldoende duidelijkheid over declaratie ten bedrage van € 1.202,70.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  23 april 2018

in de zaak 17-827DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  21 november 2017 op de klacht van:

 

 

klager

                                   

tegen

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mailbericht d.d. 31 januari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: ‘de deken”, een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief van 11 oktober 2017 met kenmerk K17-022 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.  

1.3      Bij beslissing van 21 november 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 24 november 2017 verzonden aan klager.

1.4      Bij e-mailbericht d.d. 23 december 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart  2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 23 december 2017.

1.7      Bij brief d.d. 19 februari 2018 heeft klager zijn verzetschrift aangevuld. Ter zitting van de raad heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen toevoeging van dit stuk aan het dossier omdat het stuk buiten de bij brief van de griffier d.d. 12 februari 2017 gestelde termijn is ingediend.

 

2          KLACHT EN VERZET

2.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    zich ten onrechte heeft voorgedaan als cassatieadvocaat;

2.    in strijd met de gemaakte afspraak werkzaamheden heeft verricht voordat de toevoeging werd afgegeven;

3.    geen duidelijke financiële afspraken heeft gemaakt over de vergoeding voor zijn werkzaamheden.

2.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1.    de voorzitter heeft de klacht te beperkt opgevat;

 

2.    klager is het niet eens met het oordeel van de voorzitter omtrent de drie aan deze voorgelegde klachten.

                       

 

3          BEOORDELING   VERZET

3.1      De raad oordeelt dat, ofschoon de brief buiten de gestelde termijn door de raad is ontvangen, deze toch aan het dossier wordt toegevoegd, omdat de brief een feitelijke onderbouwing vormt van de reeds bij e-mailbericht d.d. 23 december 2017 aangevoerde verzetgronden.

          De raad is op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat de door klager bij de deken ingediende klacht als volgt moet worden geformuleerd:

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    de zaak heeft getraineerd en de indruk heeft gewekt dat hij klager in cassatie zou kunnen bijstaan, waardoor klager met moeite op tijd cassatieberoep heeft kunnen laten instellen;

2.    tegen klager heeft gezegd dat hij de zaak alleen wilde doorzetten als een toevoeging zou worden verstrekt, terwijl hij de toevoegingaanvraag niet goed heeft gedaan, waardoor deze is afgewezen;

3.    niet heeft uitgelegd hoe hij is gekomen van een voorstel inhoudende betaling door klager van een bedrag van € 500,-- tot een declaratie ten bedrage van € 1.202,70.

                                 3.2     De raad is dan ook van oordeel dat de door klager bij de deken ingediende klacht ruimer moet worden opgevat dan zoals de voorzitter deze in de voorzittersbeslissing d.d. 21 november 2017 heeft geformuleerd. In zoverre is het verzet gegrond.

                                 3.3     Nu het verzet gegrond wordt verklaard vervalt de beslissing van de voorzitter d.d. 21 november 2017 en wordt de behandeling van de zaak voortgezet.

 

                          4       FEITEN

                                    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:                  

4.1     Op 29 februari 2016 heeft klager zich gewend tot verweerder naar aanleiding van een op 9 februari 2016 in een boedelscheidingsprocedure door het hof gewezen arrest. In  die procedure was klager in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan door andere advocaten.

4.2     Bij e-mailbericht d.d. 29 februari 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat op 1 maart 2016 een intakegesprek zou plaatsvinden, klager tevoren zou zorgen voor een doorverwijzing door het Juridisch Loket en hij de stukken die hij in bezit had, zou meenemen. Voorts heeft verweerder aan klager bevestigd:

              “Overigens heb ik u nadrukkelijk gezegd dat mijn eerste indruk was dat u voor het procederen op de door u genoemde punten wellicht het beste een cassatieadvocaat raadpleegt. Ik wil bezien of daarnaast een andere rechtsgang is. In ieder geval lijkt het mij nuttig te bezien of ik niet een bemiddelende rol kan vervullen om een regeling te treffen met betrekking tot uitstel van executie van uw woning.”

4.3       Klager heeft de afspraak voor 1 maart 2016 afgezegd.

4.4       Klager heeft zich vervolgens gewend tot het Juridisch Loket, waar hij heeft aangegeven dat hij een verwijzing wenste naar verweerder als voorkeursadvocaat. Op het diagnosedocument van het Juridisch Loket d.d. 1 maart 2016 is vermeld:

          “Klant wenst een executiegeschil op te starten en wil bijstand van voorkeursadvocaat. Klant stelt dat de vordering niet klopt.”

4.5       Op 10 maart 2016 heeft op verweerders kantoor alsnog een intakegesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bij e-mailbericht d.d. 11 maart 2016 heeft verweerder de inhoud van het gesprek aan klager bevestigd. Verweerder heeft bevestigd dat hij het dossier zou opvragen bij klagers vorige advocaat, dat hij na ontvangst en bestudering van het dossier een toevoegingsaanvraag zou indienen en dat hij bij afwijzing van de toevoegingsaanvraag zijn werkzaamheden bij klager in rekening zou brengen op basis van een uurtarief van € 190,-- exclusief BTW en 6% verschotten. Ook heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij na ontvangst van het dossier zou beoordelen of cassatie zinvol zou kunnen zijn, of een executiegeschil aan de orde zou kunnen zijn, of klagers vorige advocaat fouten heeft gemaakt en of het mogelijk zou zijn om vernietiging van de verdeling te vorderen.

4.6       Op 23 maart 2016 heeft verweerder het dossier bij de vorige advocaat van klager opgevraagd. Op 24 maart 2016 heeft verweerder een aanvraag voor een lichte advies toevoeging ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. In de aanvraag is vermeld dat verweerder klager zou adviseren over de mogelijkheden van een executiegeschil en het instellen van cassatie.

4.7       Bij beslissing d.d. 18 april 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand negatief op de aanvraag beslist met als motivering dat de door verweerder verrichte werkzaamheden vallen onder het bereik van de reeds aan de vorige advocaat van klager verleende toevoeging. Bij e-mailbericht d.d. 26 april 2016 heeft verweerder klager bericht dat de Raad voor Rechtsbijstand negatief had beslist op toevoegingsaanvraag. Verweerder heeft klager aangeboden om hem van zijn advies te voorzien voor een bedrag van € 500,--.

4.8       Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft klager afwijzend op verweerders aanbod gereageerd en heeft hij verweerder verzocht om het dossier toe te sturen aan mr. K, een cassatieadvocaat. Verweerder heeft het dossier toegestuurd aan mr. K, die namens klager cassatie heeft ingesteld. Mr. K heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging.

4.9       Verweerder heeft klager op 22 juni 2016 een factuur gestuurd ten bedrage van € 1.202,70. Klager heeft deze factuur niet voldaan. Verweerder heeft ter incasso van zijn vordering op klager een gerechtelijke procedure jegens klager aanhangig gemaakt.

4.10     Klager heeft verweerder meerdere malen verzocht om de incassoprocedure op te schorten, maar verweerder was daartoe niet bereid en heeft de procedure doorgezet.

4.11     Bij vonnis d.d. 22 november 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, verweerders vordering afgewezen.

                       

                        5          VERWEER

              5.1       Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

                        6          BEOORDELING KLACHT

6.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

                        6.2       Klachtonderdeel 1

          Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder de indruk heeft gewekt dat hij klager in cassatie zou kunnen bijstaan. Integendeel, verweerder heeft klager juist bij e-mailbericht d.d. 19 februari 2016 geadviseerd om zich tot een cassatieadvocaat te wenden:

          “Overigens heb ik u nadrukkelijk gezegd dat mijn eerste indruk was dat u voor het procederen op de door u genoemde punten wellicht het beste een cassatieadvocaat raadpleegt. Ik wil bezien of daarnaast een andere rechtsgang is.”

6.3     De raad is voorts van oordeel dat verweerder weliswaar voortvarender had kunnen optreden, maar dat van traineren niet is gebleken. De raad stelt vast dat klager tijdig cassatieberoep heeft doen instellen en dat hij ten gevolge van verweerders handelwijze niet in zijn belangen is geschaad. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6.4     Klachtonderdeel 2

          Verweerder heeft betwist dat hij tegen klager heeft gezegd dat hij de zaak alleen wilde doorzetten als een toevoeging zou worden verstrekt. Uit de overgelegde stukken is dit ook niet gebleken. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit klachtonderdeel  niet het geval.

6.5     Naar het oordeel van de raad is evenmin gebleken dat verweerder een fout heeft gemaakt bij het indienen van de toevoegingaanvraag. De raad volgt verweerder in zijn gemotiveerde toelichting, dat hij een LAT heeft aangevraagd omdat zijn inschatting was dat zijn werkzaamheden beperkt zouden blijven tot het bekijken van de stukken en het terugkoppelen van zijn bevindingen, terwijl het belang van klager eveneens was gediend met het aanvragen van een LAT, omdat de door klager te betalen eigen bijdrage bij toekenning van een LAT lager is dan bij een reguliere toevoeging. Klachtonderdeel 2 is naar het oordeel van de raad dan ook eveneens ongegrond.

6.6     Klachtonderdeel 3

          Klager stelt dat verweerder niet heeft uitgelegd hoe hij is gekomen van een voorstel inhoudende betaling door klager van een bedrag van € 500,-- tot een declaratie ten bedrage van € 1.202,70. De raad volgt klager niet in dat standpunt. Immers, bij e-mailbericht d.d. 11 maart 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij bij afwijzing van de toevoegingsaanvraag zijn werkzaamheden bij klager in rekening zou brengen op basis van een uurtarief van € 190,-- exclusief BTW en 6% verschotten. Toen de toevoegingsaanvraag vervolgens werd afgewezen heeft verweerder, kennelijk om klager tegemoet te komen, aangeboden om voor zijn werkzaamheden een fixed fee in rekening te brengen, maar dat aanbod heeft klager niet geaccepteerd. Vervolgens heeft verweerder zijn werkzaamheden in rekening gebracht op basis van een uurtarief, conform hetgeen is vastgelegd in de opdrachtbevestiging d.d. 11 maart 2016. Verdere uitleg was verweerder niet aan klager verschuldigd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet gegrond

-       verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter

 

 

Aldus beslist door mr. , M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri, A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2017.

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2018

verzonden aan:

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl