Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:179
Zaaknummer
7347
Inhoudsindicatie
Verwijt te hebben geciteerd uit confraternele correspondentie gegrond. Verwijt de verhouding tussen klager en diens zoon door haar optreden verwijtbaar te hebben verstoord is ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 1 juni 2015
in de zaak 7347
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 24 oktober 2014, onder nummer 136/13, aan partijen toegezonden op 27 oktober 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:322.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de zijde van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 maart 2015, waar klager en verweerster met mr. X. – klachtfunctionaris van het kantoor van verweerster - zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster heeft geciteerd uit confraternele correspondentie, die niet bestemd is voor derden.
b) verweerster zich heeft gemengd in de echtscheidingsprocedure waarin klager met zijn ex-echtgenote is verwikkeld, door zich niet tot de advocaat van klager te wenden, maar rechtstreeks tot klager zelf.
c) verweerster de brief die voor klager was bestemd, aan haar cliënt heeft geadresseerd, terwijl de termijn waarbinnen klager diende te reageren, onredelijk kort was, waardoor de relatie tussen klager en zijn zoon is verstoord.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Zijn zoon, meerderjarig student en woonachtig bij klager, heeft zich in de zomer van 2013 tot verweerster gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen in een aangelegenheid tegen klager.
4.2 Bij brief van 5 augustus 2013 heeft verweerster klager verzocht een financiële bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de zoon, daartoe stellende dat klager de zoon de toegang tot de woning had ontzegd en de zoon genoodzaakt was om op kamers te gaan wonen. Verweerster heeft klager verder meegedeeld dat, indien hij niet uiterlijk op 9 augustus 2013 zou reageren, een kort geding aanhangig gemaakt zou worden.
4.3 Klager heeft bij brief van 14 augustus 2013 gereageerd. Volgens klager had hij zijn zoon de toegang tot de woning niet ontzegd, maar was zijn zoon weggelopen.
4.4 Op 20 augustus 2013 heeft verweerster de kort gedingdagvaarding doen uitbrengen. Daarin heeft verweerster ter onderbouwing van het verzoek van de zoon verwezen naar een brief van de advocaat van klager aan de advocaat van de ex echtgenote van klager ter zake de echtscheidingsprocedure, waarin zou zijn toegezegd dat klager alle kosten voor de zoon zou voldoen. Op 5 september 2013 heeft het kort geding plaatsgevonden. De zaak is vervolgens aangehouden in afwachting van mogelijk minnelijk overleg.
4.5 Op 26 augustus 2013 heeft klager de onder 3 vermelde klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad heeft als vaststaand aangenomen dat de zoon bij e-mailbericht van 16 augustus 2013 een e-mailbericht van zijn grootmoeder (van moeders zijde) aan verweerster heeft doorgestuurd. In het e-mailbericht van de grootmoeder van 1 augustus 2013 citeert zij uit een brief van de advocaat van klager aan de advocaat van zijn ex-echtgenote van 24 juni 2013, en wel als volgt:
“[………….] Wel kan ik alvast aangeven dat cliënt (klager, aanvulling hof) zich erin kan vinden dat hij de studiekosten van de (….) zoon betaalt en uw cliënte (de ex echtgenote, aanvulling hof) daarin niet bijdraagt.”
Verweerster heeft naar aanleiding van dit bericht in de op 20 augustus 2013 namens de zoon uitgebrachte kort gedingdagvaarding geschreven:
“Gedaagde (klager, aanvulling hof) heeft middels een brief van zijn advocaat aan de advocaat van de moeder van eiser (de zoon, aanvulling hof) toegezegd alle kosten voor eiser te zullen voldoen;”
en even verderop:
“Zoals hiervoor is aangegeven is in een brief van de advocaat van gedaagde aan de advocaat van de moeder van eiser de toezegging gedaan dat gedaagde alle kosten voor eiser zal voldoen;”
Volgens de raad is Gedragsregel 12 in het onderhavige geval niet van toepassing. Allereerst niet omdat verweerster gebruik heeft gemaakt van informatie die haar via haar cliënt is aangereikt en waarop zij in beginsel mag afgaan. Daarnaast betreft het hier geen correspondentie tussen advocaten in het onderhavige geschil maar in een ander geschil.
5.2 Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van klachtonderdeel a is de regel dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dient het advies van de deken te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep op een brief of mededeling wordt gedaan.
De ratio van deze regel is dat advocaten onderling vertrouwelijk over een zaak moeten kunnen overleggen en corresponderen zonder het risico te lopen dat in rechte een beroep wordt gedaan op in dat kader gedane mededelingen. Deze regel is van algemene strekking, hetgeen in beginsel meebrengt dat ook opvolgende advocaten hieraan gebonden zijn.
5.3 Het hof is van oordeel dat voormelde regel ook geldt in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een brief van (of aan) een advocaat, die niet aan de advocaat van de wederpartij is gericht, maar aan een advocaat van een andere wederpartij in een andere zaak. Een advocaat moet er, gelet op de in 5.2 vermelde ratio van Gedragsregel 12, op kunnen vertrouwen dat ook advocaten, die niet bij de procedure tussen zijn cliënt en de wederpartij zijn betrokken, in andere procedures zonder overleg geen beroep doen op zijn confraternele correspondentie. Indien een andere advocaat in zo’n geval toch een beroep wil doen op de inhoud van voormelde confraternele correspondentie, zal hij de in Gedragsregel 12 voorgeschreven weg dienen te volgen.
5.4 Vaststaat dat verweerster in haar kort gedingdagvaarding mededelingen heeft gedaan omtrent de inhoud van confraternele correspondentie tussen de advocaat van klager en de advocaat van zijn ex-echtgenote ter zake de echtscheidingsprocedure, zonder daaraan voorafgaand de advocaat van klager om toestemming te vragen. Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel b geoordeeld dat verweerster zich niet heeft gemengd in de echtscheidingsprocedure maar is opgetreden voor haar cliënt in een afzonderlijke procedure ter zake van diens levensonderhoud en zich rechtstreeks tot klager als wederpartij mocht wenden.
5.6 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel b, waarmee het hof zich verenigt.
Klachtonderdeel c)
5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c is de raad tot het oordeel gekomen dat de onjuiste adressering van de brief van verweerster van 5 augustus 2013 een kennelijke vergissing betreft, terwijl niet gesteld kan worden dat klager geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die brief, nu verweerster de brief ook per e mail aan klager heeft verzonden. De raad is daarnaast van oordeel dat niet kan worden gezegd dat aan klager een onredelijk korte termijn was gegund om te reageren, nu de kort gedingdagvaarding pas op 20 augustus 2013 is uitgebracht en het kort geding eerst op 5 september 2013 is behandeld, zodat er nog ruim gelegenheid was om te reageren en een schikking te beproeven.
5.8 Het hof verenigt zich met voormeld oordeel van de raad, nu bij de behandeling in hoger beroep geen nieuwe aspecten zijn gebleken die zouden kunnen leiden tot een andere beslissing. De stelling dat klager niet in de gelegenheid was de brief van verweerster van 5 augustus 2013 via de e-mail te lezen wegens veelvuldig verblijf buitenshuis en het verlopen van dit e-mailadres kan klager niet baten, nu uit de reactie van klager van 14 augustus 2013 op de brief van verweerster van 5 augustus 2013 reeds volgt, dat hij laatstgenoemd schrijven wel degelijk heeft ontvangen. Van klachtwaardig handelen van verweerster is derhalve geen sprake geweest.
Slotsom
5.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klachtonderdeel a alsnog gegrond zal worden verklaard. Gelet op het feit dat verweerster ten tijde van het klachtwaardig handelen een beginnend advocaat was, zij ter zitting blijk heeft gegeven van inzicht in haar handelen en haar excuses daarvoor heeft aangeboden, volstaat het hof met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2014, nummer 136/13, doch uitsluitend voor wat betreft de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a;
en, opnieuw rechtdoende ten opzichte van klachtonderdeel a:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J.S. Bouwens, I.E.M. Sutorius en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2015.