Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:82

Zaaknummer

18-110/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat minderjarig kind van klager. De klacht ziet er onder meer op dat verweerster het minderjarige kind als cliënt heeft aangenomen zonder dat klager dat wist. De voorzitter is van oordeel dat de omstandigheid dat verweerster voor de belangenbehartiging vooraf geen toestemming aan klager heeft gevraagd of vooraf (of direct daarna) geen mededeling daarvan aan klager heeft gedaan, in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 april 2018

in de zaak 18-110/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

     

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 februari 2018 met kenmerk td/md/16-298 door de raad ontvangen op 9 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager aan de raad van 25 maart 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is verwikkeld in een geschil met zijn ex-echtgenote over zijn omgangsregeling met hun kinderen, de minderjarigen P. en A., zoals die is vastgesteld door de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 25 maart 2014. Klager wordt hierin bijgestaan door mr. Van de K, zijn ex-echtgenote door mr. B.

1.2 Bij brief van 17 februari 2016 heeft verweerster klager meegedeeld dat de minderjarige A. haar heeft verzocht zijn belangen te behartigen inzake de omgangsregeling met klager en heeft zij klager in dat verband namens de minderjarige A. verzocht de omgangsregeling tot en met de zomervakantie van 2016 op te schorten.

1.3 Klager heeft hierop zijn ex-echtgenote gedagvaard ter zitting in kort geding van de rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2016 teneinde nakoming van de omgangsregeling met de minderjarigen te vorderen. Daaraan voorafgaand heeft verweerster bij e-mail van 14 maart 2016 de voorzieningenrechter verzocht haar als advocaat van de minderjarige A. bij voornoemde zitting in kort geding aanwezig te laten zijn, welk verzoek de rechtbank heeft afgewezen.

1.4 Bij e-mail van 15 maart 2016 aan de rechtbank heeft verweerster haar positie als advocaat van de minderjarige A. benadrukt teneinde haar verzoek om aanwezig te mogen zijn ter zitting in kort geding op 16 maart 2016 te staven.  

1.5 Bij verzoekschrift van 9 maart 2016 heeft verweerster de rechtbank namens de minderjarige A. verzocht een bijzondere curator te benoemen om zijn standpunt over de omgangsregeling naar voren te brengen. Bij beschikking van 6 april 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland een bijzondere curator benoemd voor de minderjarige A.

1.6 Bij brief van 8 augustus 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) het minderjarige kind van klager als cliënt heeft aangenomen zonder dat klager dat wist;

b) aan klager een brief heeft geschreven waarin onwaarheden staan;

c) zich heeft gemengd in een kort geding van klager tegen zijn ex-echtgenote;

d) brieven stuurt naar en contact onderhoudt met de advocaat van klager;

e) zich schuldig maakt aan laster.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop gesteld wordt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of evenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Wat betreft het verwijt dat verweerster zonder klagers toestemming of medeweten de minderjarige A. als cliënt heeft aangenomen overweegt de voorzitter als volgt. De wet biedt de mogelijkheid dat een kind dat een conflict heeft met zijn wettelijk vertegenwoordiger zich door een eigen advocaat laat vertegenwoordigen. In dat verband heeft verweerster ook namens de minderjarige A. de rechtbank kunnen verzoeken een bijzondere curator te benoemen, welk verzoek is gehonoreerd. Toen verweerster de minderjarige A. als cliënt aannam, betrof hij een 12-jarige jongen die blijkens de brief van verweerster van 17 februari 2016 aan klager uit eigen beweging veweerster heeft benaderd omtrent (het al dan niet stopzetten van) de omgang met zijn vader. Over een periode van een half jaar heeft de minderjarige A. in totaal drie gesprekken hierover met verweerster gevoerd waarin hij consistent heeft aangegeven dat hij om hem moverende redenen (tijdelijk) geen omgang met zijn vader wenste. Kennelijk was de minderjarige A. voldoende in staat om zijn belangen in deze kwestie te waarderen. Gelet op het voorgaande is de voorzitter in lijn met de uitspraak van het Hof van Discipline van 8 december 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:243) van oordeel dat het feit dat verweerster voor de belangenbehartiging vooraf geen toestemming aan klager heeft gevraagd of vooraf (of direct daarna) geen mededeling daarvan aan klager heeft gedaan, in de gegeven context volgbaar en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 De voorzitter overweegt dat niet gebleken is dat verweerster in haar brief aan klager van 17 februari 2016 onwaarheden heeft geschreven en al helemaal niet dat verweerster dat wist of had kunnen weten. Verweerster heeft enkel namens haar cliënt feiten en omstandigheden opgesomd waardoor er bij hem bezwaren bestaan tegen een verblijf bij klager. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen mocht verweerster afgaan op de juistheid van de informatie die door haar cliënt aan haar is verstrekt en behoefde zij die informatie slechts in een uitzonderingsgeval te verifieren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. Voorts heeft verweerster in haar brief een passende mate van terughoudendheid betracht door aan te geven dat er nog mogelijkheden voor omgang met klager zijn en slechts te verzoeken een rustpauze in de omgang in te lassen. Dat de geuite bezwaren in de brief van verweerster volgens klager dezelfde zijn als de grieven van zijn ex-echtgenote jegens hem, maakt niet dat de bezwaren op zichzelf onjuist zijn. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5  Dit klachtonderdeel betreft het inmengen van verweerster in het kort geding tussen klager en zijn ex-echtgenote.

4.6 Verweerster heeft als advocaat van de minderjarige A. de voorzieningenrechter (tevergeefs) verzocht om bij het kort geding tussen klager en zijn ex-echtgenote over de nakoming van de omgangsregeling aanwezig te mogen zijn. De voorzitter overweegt dat het verzoek van verweerster als advocaat van de minderjarige A. conform de haar toekomende wettelijke mogelijkheden is gedaan en daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6 De voorzitter stelt voorop dat verweerster, uit hoofde van haar positie als advocaat van de minderjarige A. in de kwestie omtrent de omgang met klager gehouden is contact te onderhouden met de advocaat van klager. De voorzitter vermag dan ook niet in te zien hoe verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld door in dat verband brieven te sturen naar de advocaat van klager of anderszins contact te hebben. Voorts is niet gebleken - zoals klager stelt - of en zo ja, op welke wijze dergelijke contacten vanuit verweerster naar de advocaat van klager tot spanningen tussen klager en zijn voormalige advocaat zouden hebben geleid. Uit het klachtdossier volgt bovendien dat klager geen contact meer met zijn advocaat heeft omdat hij de kosten voor rechtsbijstand niet meer kon opbrengen. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7 Klager verwijt verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan laster. De voorzitter begrijpt uit het klachtdossier dat klager in het bijzonder doelt op de inhoud van de e-mail van verweerster van 15 maart 2016 aan de rechtbank. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerster door deze e-mail te versturen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In voormelde e-mail aan de rechtbank benadrukt verweerster haar positie als advocaat van de minderjarige A. teneinde haar verzoek om aanwezig te zijn bij de zitting in kort geding die op 16 maart 2016 zou plaatsvinden, gehonoreerd te krijgen. Bovendien is de e-mail in cc aan de toenmalige advocaat van klager en de advocaat van de ex-echtgenote van klager verzonden. Noch uit de e-mail noch anderszins is gebleken dat verweerster zich ten opzichte van klager lasterlijk heeft uitgelaten. Klachtonderdeel e) is eveneens ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel, als griffier op 16 april 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2018 verzonden.