Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:224

Zaaknummer

7391

Inhoudsindicatie

Verweerster trad op voor in Marokko woonachtige vrouw die niet in staat was zelf met verweerster te communiceren op basis van broer verkregen opdracht. Ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 juni 2015

in de zaak 7391

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 16 december 2014, onder nummer 14-195A, aan partijen toegezonden op 16 december 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard (en de klacht van de zoon van klager niet ontvankelijk is verklaard) en verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:353.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing, voor zover gegrond verklaard, in hoger beroep is gekomen, is op 14 januari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 mei 2015, waar verweerster, vergezeld van mr. X., is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich heeft bediend van fraude, leugens, smaad en valsheid in geschrifte.

4    FEITEN

De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet bestreden en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.

2.2    De echtgenote van klager 1 en moeder van klager 2 (hierna: de vrouw) is lichamelijk en geestelijk zwaar gehandicapt en woonachtig in Marokko. Als gevolg van haar beperkingen is de vrouw niet in staat op enige manier te communiceren. Klagers wonen in Nederland.

2.3    Tussen klager 1 en de vrouw is in Marokko een echtscheidingsprocedure aanhangig. Verweerster is door de broer van de vrouw benaderd met de vraag om namens de vrouw in Nederland een verzoek tot partneralimentatie in te dienen. De broer stelde namens de vrouw gemachtigd te zijn maar heeft op dat moment geen schriftelijke machtiging overgelegd.

2.4    Op 12 september 2013 heeft verweerster een brief met de volgende inhoud aan klager 1 gestuurd: "Tot mij heeft zich gewend [de echtgenote van klager 1] met het verzoek om haar bij te staan in de echtscheidingsprocedure. (…) Van cliënte begreep ik dat u met elkaar gehuwd bent maar gescheiden van elkaar leeft. (…) Ook begreep ik van haar dat u niet of nauwelijks bijdraagt in de kosten van haar levensonderhoud. Zij heeft mij daarom verzocht om namens haar een verzoek in te dienen tot partneralimentatie bij de Nederlandse rechter."

2.5    Klagers hebben op 16 september 2013 bij verweerster op kantoor een klachtbrief afgegeven.

2.6    Op diezelfde dag heeft verweerster klager 1 een reactie gestuurd waarin zij uitlegt dat zij niet door de vrouw persoonlijk, maar door haar broer is benaderd. Zij stelt onder meer dat de broer gemachtigd is om namens de vrouw op te treden. Verweerster biedt in de brief haar excuses aan voor de ontstane verwarring. Zij laat eveneens weten niet te stoppen met de belangenbehartiging van de vrouw.

2.7    Bij brief met bijlagen van 14 september 2013 (door de deken ontvangen op 24 september 2013) hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in rov. 4.5 als volgt overwogen:

Vast is komen te staan dat op het moment dat verweerster de eerste brief aan klager 1 stuurde, zij niet over een machtiging van de vrouw beschikte. Door het ontbreken van een machtiging kon verweerster op dat moment - formeel of anderszins - niet gerechtvaardigd stellen dat zij namens de vrouw optrad. Verweerster had onder deze omstandigheden moeten wachten tot er een formele machtiging beschikbaar was gesteld. Daarnaast had zij in een brief aan klager 1 de werkelijke gang van zaken moeten schetsen, namelijk dat zij was benaderd door de broer van de vrouw.

    5.2    Naar het oordeel van het hof valt hetgeen de raad in de eerste vier zinnen overweegt niet te rijmen met gedragsregel 35 waarin immers tot uitdrukking wordt gebracht dat ook van een tussenpersoon een opdracht mag worden aanvaard en zelfs zonder uitdrukkelijke ‘formele’ machtiging (vgl. HvD 13 mei 2013, 6510). Het hof merkt in dit verband op dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat de broer van de vrouw naar Marokkaans recht bevoegd was namens de handelingsonbekwame vrouw op te treden, nu hij daartoe gemachtigd was door de moeder van de vrouw als haar wettelijk vertegenwoordiger.

    5.3    Wel is juist, zoals de raad overwoog, dat verweerster al in de eerste brief aan klager tot uitdrukking had dienen te brengen dat zij niet door de vrouw, maar door de broer van de vrouw was benaderd. Gelet evenwel op het karakter van die eerste brief (namelijk een kennisgeving van optreden als advocaat) en het feit dat klaagster kort na deze brief de fout heeft hersteld en haar verontschuldigingen heeft aangeboden, is het hof van oordeel dat er slechts sprake is van een ongelukkige misslag maar niet van een onbehoorlijke gedraging als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

    5.4    De klacht is mitsdien ongegrond.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

en, opnieuw recht doende:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs.

A.D. Kiers-Becking, T.E. van der Spoel, J. Italianer en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2015.