Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:337
Zaaknummer
7182
Inhoudsindicatie
Verwijt bepalingen van het rolreglement te hebben geschonden. Gegrond, waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 17 november 2014
in de zaak 7182
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagsters
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 9 mei 2014, onder nummer 130/13, aan partijen toegezonden op 13 mei 2014, waarbij een klacht van klaagsters tegen verweerder deels gegrond en deels ongegrond is verklaard en waarbij de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:136.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 juni 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagsters.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 september 2014, waar mevrouw X. namens klaagsters, bijgestaan door mr. Y. en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a. Verweerder in strijd met artikel 9.6 van het rolreglement klaagsters niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verzoek de zaak vervroegd op de rol te plaatsen teneinde vonnis te vragen. (…)
b. (…).
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan.
4.2 Mr. Y. heeft klaagsters bijgestaan als gedaagden in een bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, wegens het onbetaald laten van facturen van Z., wier belangen in deze bodemprocedure werden behartigd door verweerder.
4.3 Eerder werden de belangen van klaagsters behartigd door mr. A.. Nadat de rechtbank een deskundigenonderzoek had gelast, is de zaak naar de rol van 27 maart 2013 verwezen voor conclusie aan beide zijden. Op die roldatum heeft mr. A. zich onttrokken aan de zaak.
4.4 Vanwege deze onttrekking heeft de rechtbank de zaak ambtshalve verwezen naar de rol van 10 april 2013 voor advocaatstelling aan de zijde van klaagsters.
4.5 Op 10 april 2013 heeft rechtbank de zaak verwezen naar de parkeerrol van 2 oktober 2013.
4.6 Op 12 april 2013, toen verweerder was gebleken dat de zaak naar de parkeerrol van 2 oktober 2013 was verwezen, heeft verweerder aan de hand van een B12-formulier ‘Verzoek vervroeging roldatum’ de rechtbank verzocht de zaak van de parkeerrol te halen en heeft hij vervolgens aan de hand van een B16-formulier ‘Niet geregeld verzoek’ om vonnis verzocht. Op beide formulieren is vermeld dat de wederpartij hierover niet is geïnformeerd.
4.7 De rechtbank heeft naar aanleiding van deze verzoeken de zaak op de rol van 17 april 2013 geplaatst en daarna is de zaak verwezen naar de rol van 10 juli 2013 voor vonnis.
4.8 Nadat klaagsters zich tot mr. Y. hadden gewend en deze had geconstateerd dat de zaak bij vervroeging op de rol was geplaatst, heeft hij bij mailbericht van 24 juni 2013 verweerder om opheldering gevraagd en daarbij gevraagd waarom verweerder klaagsters niet van het vervroegd op de rol plaatsen op de hoogte heeft gesteld.
4.9 Bij brief van 8 juli 2013 met bijlagen hebben klaagsters zich bij de deken beklaagd over verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof stelt voorop dat in hoger beroep slechts het onder 3a genoemde klachtonderdeel nog aan de orde is; met name het ongegrond geachte onderdeel inhoudende dat verweerder bij herhaling mr. Y. toestemming heeft geweigerd de rolrechter te benaderen is niet aan het oordeel van het hof voorgelegd.
5.2 Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de raad geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij klaagsters niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verzoek aan de rechtbank om de zaak bij vervroeging op de rol te doen plaatsen teneinde bij vervroeging vonnis te vragen. Daarbij overwoog de raad dat verweerder hiertoe op grond van het rolreglement was gehouden. Het verweer dat op dat moment geen advocaat bekend was kan hem niet baten want in dat geval had hij klaagsters zelf op de hoogte moeten stellen zodat zij eventueel maatregelen hadden kunnen nemen om zich (indien gewenst) tijdig van rechtsbijstand te voorzien.
5.3 Verweerder heeft hiertegen in zijn appelschriftuur als grief aangevoerd dat klaagsters niet in hun belangen zijn geschaad en dus niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Bovendien stelt verweerder dat hij de belangen van klaagsters niet onnodig en/of onevenredig heeft geschaad omdat de zaak bij vergissing op de parkeerrol is geplaatst (wat niet op initiatief van klaagsters was) en vervolgens binnen een week door de griffie weer naar de gewone rol is teruggeplaatst. Klaagsters waren niet bekend met de vergissing van de rechtbank en raakten hiervan pas in mei 2013 op de hoogte toen mr. Y. dit van verweerder vernam.
Als al sprake is van tuchtrechtelijk handelen dan had, aldus verweerder, volstaan kunnen worden met een gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.
In reactie op de door klaagsters bij antwoordmemorie in het geding gebrachte B12 en B16-formulieren heeft verweerder aangevoerd dat dit handelingen zijn van zijn secretariaat waar verweerder geen kennis van droeg en die zijn gepleegd conform het overleg tussen zijn secretariaat en de griffie van de rechtbank.
5.4 Het hof overweegt het volgende. Artikel 7.2 van het procesreglement bepaalt dat, in geval een advocaat op een roldatum mededeelt dat hij zich wil onttrekken aan een zaak, de zaak wordt verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Artikel 7.4 van het procesreglement bepaalt dat indien zich op de in artikel 7.2 genoemde roldatum geen andere advocaat stelt, de wederpartij kan verzoeken in de zaak vonnis te wijzen. Doet de wederpartij dat niet dan wordt de zaak naar de parkeerrol verwezen.
5.5 Niet is gebleken dat verweerder op 10 april 2013 (twee weken na de roldatum waarop de mr. De Jong zich aan de zaak heeft onttrokken) vonnis heeft gevraagd. De rechtbank heeft vervolgens en in overeenstemming met het procesreglement de zaak naar de parkeerrol heeft verwezen. Van een vergissing van de rechtbank is dus geen sprake. Onder verantwoordelijkheid van verweerder is verzocht de zaak bij vervroeging op rol te plaatsen en bij vervroeging vonnis te vragen. Hiervan zijn klaagsters niet op de hoogte gesteld, terwijl het procesreglement dit in artikel 9.6 wel voorschrijft. Deze omissie is tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat hiermee buiten klaagsters om de zaak bij vervroeging op de rol is gekomen waardoor klaagsters in hun belangen zijn geschaad. De omstandigheden dat klaagsters na de onttrekking van mr. De Jong in het geheel niet op de hoogte waren van de rolberichten en dat de opvolgend advocaat een en ander weer recht heeft kunnen zetten, veranderen daar niets aan. Een advocaat moet (de advocaat van) de wederpartij altijd informeren als hij de rechtbank benadert in een bij de rechtbank lopende zaak. De stelling dat niet hij maar zijn secretariaat buiten hem om heeft gehandeld kan hem evenmin baten nu een advocaat volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en daaronder vallen ook rolhandelingen die weliswaar door zijn secretariaat maar onder zijn verantwoordelijkheid zijn gedaan.
5.6 De klacht is gegrond en daarom zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen. Hetzelfde geldt voor opgelegde maatregel die het hof passend en geboden acht nu verweerder geen steekhoudend argument heeft aangedragen ter rechtvaardiging voor de hiervoor genoemde omissie.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden van 9 mei 2014, gewezen onder nummer 130/13, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T. Zuidema, G.J. Visser en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2014.