Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:174

Zaaknummer

7343

Inhoudsindicatie

Verwijt als advocaat van wederpartij geen eenduide antwoorden op vragen te hebben gegeven en bepaalde gegevens niet te hebben geverifieerd bij de Kamer van Koophandel. Ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 B. 2015

in de zaak 7343

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 24 oktober 2014, onder nummer 20/14, aan partijen toegezonden op 27 oktober 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRARL:2014:323.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 2 december 2014;

-    de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 7 januari 2015;

-    de e-mail van de gemachtigde van klager aan het hof van 22 februari 2015;

-    de brief van de gemachtigde van klager aan het hof van 4 maart 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 maart 2015, waar mevrouw mr. X. namens klager en verweerder met mr. Y. zijn verschenen. Mevrouw X. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

a)    verweerder niet direct en helder en duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag of de door hem ondertekende brief van 6 augustus 2008 inderdaad van zijn hand is. Hij verschuilt zich achter een mogelijk manipulatieve manier van formuleren door een derde, waardoor hij in strijd handelt met artikel 46 van de Advocatenwet en Gedragsregel 1 en 2 lid 1;

b)    verweerder heeft verzuimd duidelijk kenbaar te maken namens wie hij optrad. In zijn brief van 6 augustus 2008 schrijft hij op te treden namens de commanditaire vennoten van de commanditaire vennootschap SW. C.V. Het betreft hier echter een commanditaire vennootschap met 9 vennoten, waaronder W. Hij laat onduidelijkheid bestaan in welke hoedanigheid hij met betrekking tot W. optrad en heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 46 van de Advocatenwet en de Gedragsregels 1 en 29;

c)    verweerder heeft nagelaten een standaardverificatie uit te voeren via het opvragen van recente uittreksels bij de Kamer van Koophandel alvorens hij is gaan optreden. Verweerder noemt in zijn brief van 6 augustus 2008 M. B.V. als aanbieder. Dit is een vennootschap die nooit enige activiteit heeft gehad en niet verbonden was aan een groep van vennootschappen. M. Beheer B.V. was beherend vennoot van SL. C.V;

d)    verweerder mede namens W. heeft opgetreden tegen een voor 50% aan W. toebehorende besloten vennootschap en daarmee in strijd heeft gehandeld met de Gedragsregels 1 en 7 lid 1 en artikel 46 van de Advocatenwet.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft bij brief van 6 augustus 2008 namens commanditaire vennoten   van de commanditaire vennootschap SW. C.V. zich gewend tot A. Investments t.a.v de heer W. en klager. In deze brief is onvrede uitgesproken over het functioneren van de beherend vennoot A. Investments B.V, verder in de brief genoemd “B.” en voorts is vermeld dat deze brief als een formele ingebrekestelling dient te gelden.

4.2    Bij brief van 22 augustus 2008 heeft W. namens A. Investments de ontvangst van de brief van verweerder bevestigd en verzocht kenbaar te maken voor welke vennoten verweerder optrad.

4.3    Verweerder heeft bij brief van 9 september 2008, gericht aan hetzelfde adres en de zelfde personen als zijn brief van 6 augustus 2008, vermeld voor welke 6 personen hij optrad en voorts verzocht om een inhoudelijk antwoord op zijn eerdere brief.

4.4    In juli 2009 is tussen de eerder door verweerder genoemde vennoten en de heer G. overeenstemming bereikt met W. over de “afwikkeling van de zogenaamde SW. kwestie.” Die overeenstemming is vastgelegd door W. “namens  B. Beheer B.V., A. Investments N.V., B. management B.V., inclusief gelieerde ondernemingen alsmede de daar werkende privé personen” bij de brief van 9 juli 2009, gericht aan een kantoorgenoot van verweerder, optredend voor die vennoten.

4.5    Klager en W.  waren bestuurders van A. Investments N.V. en ieder voor 50% middellijk aandeelhouder. In april 2012 (pag. 29 onder b) werd klager er mee bekend dat ten laste van de N.V uitgaven zijn gedaan onder meer ten behoeve van de onder 4.4 genoemde vennoten.  A. Investments N.V was echter een zelfstandige vennootschap en niet betrokken bij SW. C.V.   Eerst in het kader van de overdracht van de N.V aan een derde partij in 2012 en 2013 raakte klager op de hoogte van de correspondentie in 2008 en 2009 die verweerder mede ter attentie van hem namens de commanditaire vennoten had verzonden.

5    BEOORDELING

5.1    In zijn appelschrift heeft klager 5 grieven tegen de beslissing van de raad geformuleerd en deze bij pleidooi nader toegelicht. In de kern verwijt klager verweerder dat hij heeft meegewerkt aan het onttrekken van vermogen uit A. Investments N.V. doordat hij met zijn brief van 6 augustus 2008 de bestuurders van A. Investments heeft aangesproken terwijl hij wist, althans indien hij de nodige zorgvuldigheid zou hebben betracht kon weten, dat deze N.V. noch klager  bij SW. C.V. betrokken waren als beherend vennoot. Subsidiair verwijt klager verweerder dat hij zich bij zijn werkzaamheden in 2008 en 2009 onvoldoende heeft vergewist van de deugdelijkheid van de claim op A. Investments t.av. de bestuurders W. en klager.  Daarnaast stelt klager dat verweerder niet had mogen optreden (onder meer tegen W.)  omdat  W. cliënt van het kantoor van verweerder was.

5.2    Verweerder heeft deze verwijten gemotiveerd weersproken. Kort samengevat heeft hij daartoe aangevoerd dat zijn brief van 6 augustus 2008 voortkwam uit een verzoek van een bekende cliënt (A.W.) van hem en van het kantoor, van wie hij wist dat deze in diverse projecten participeerde. Dit gegeven vormde voor hem aanleiding om geen verificatie te doen, niet  naar de grondslag van de gestelde aansprakelijkheid en ook niet naar de (juistheid van de) aansprakelijk gestelde partij. In de loop van 2009 heeft zijn kantoorgenoot mr. R. de behandeling van de zaak voor de vennoten overgenomen en sedertdien heeft hij geen enkele bemoeiing  meer met de zaak gehad. Verweerder heeft tenslotte aangevoerd dat hij W. niet kende toen hij in 2008 en 2009 optrad namens de vennoten van SW.C.V. en dat bij zijn check naar een mogelijk conflict of interest niet was gebleken dat deze cliënt van zijn kantoor was.

5.3    Nu verweerder de verwijten gemotiveerd ontkent en uit de overgelegde stukken geen andere betrokkenheid van verweerder valt af te leiden dan de correspondentie in 2008 en 2009 zoals hiervoor vermeld, is er naar het oordeel van het hof geen grond om daarop een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder te baseren zoals door klager aangevoerd. Klager kan worden toegegeven dat een verificatie in het algemeen wenselijk is, maar in deze omstandigheden (het betrof een bestaande cliënt met een zaak die soortgelijk was aan eerdere zaken) is het achterwege laten daarvan niet verwijtbaar. Ook had wellicht enige ergernis bij klager voorkomen kunnen worden wanneer verweerder, toen hem in oktober 2013 gevraagd werd of de brief van 6 augustus 2008 van zijn hand was, daar direct op gereageerd had, maar gezien het tijdsverloop en de toonzetting van het verzoek, acht het hof  een antwoord per mail van 8 november 2013 toereikend.

5.4    Het oordeel brengt tevens mee dat de overige  onderdelen van de klacht en de daarop gebaseerde grieven geen afzonderlijke behandeling meer behoeven. De grieven falen en de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.    

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2014 onder nummer 20/14.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, M. Pannevis, A.J. Louter en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 B. 2015.