Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:217
Zaaknummer
7414
Inhoudsindicatie
Verwijt aan de advocaat van de wederpartij in een alimentatieprocedure. Verweerster bracht een niet vertaald stuk in het geding (als gevolg van tijdgebrek|) waaruit niet bleek wat verweerster wel betoogde. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 19 juni 2015
in de zaak 7414
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 12 januari 2015, onder nummer L82-2014, aan partijen toegezonden op 13 januari 2015, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster het verzet tegen de beslissing van de voorzitter voor zover dat gericht is tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond is verklaard, het verzet tegen de beslissing van de voorzitter voor zover dat is gericht tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 4 en 5 gegrond is verklaard, de klachtonderdelen 4 en 5 gegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:13.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klager aan het hof van 6 maart 2015;
- de brief van klager aan het hof van 27 maart 2015;
- de brief van verweerster aan het hof van 31 maart 2015;
- de brief van klager aan het hof van 1 april 2015;
- de brief van verweerster aan het hof van 3 april 2015;
- de e-mail van klager aan het hof van 9 april 2015;
- de brief van klager aan het hof van 9 april 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 april 2015, waar klager, vergezeld van zijn raadsman en verweerster zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in appel nog aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:
1.
2.
3.
4. Verweerster een huwelijksakte van de heer en mevrouw X heeft overgelegd om daarmee te verbloemen dat haar cliënte samenwoonde en samenleefde met mevrouw X;
5. Verweerster stelde dat haar cliënte noodgedwongen gebruik moest maken van de bankrekening van mevrouw X, omdat zij zelf niet over een eigen bankrekening beschikte, terwijl een ieder EU lid een bankrekening in Engeland kan openen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerster trad op als advocaat van de wederpartij van klager in een civiele procedure betreffende een alimentatiekwestie.
4.2 Verweerster heeft in die procedure een stuk overgelegd in een Arabische taal, waarvan zij stelde, op aangeven van haar cliënte, dat dit een huwelijksakte was van mevrouw X op 1 februari 2013 in Egypte gehuwd met de heer Y.
4.3 Verweerster heeft voorts in die procedure aangevoerd dat haar cliënte de alimentatie van klager noodgedwongen ontvangt op de bankrekening van mevrouw X omdat zij niet over een bankrekening in Engeland beschikt.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof stelt vast dat het in deze zaak een klacht betreft over het optreden van de advocaat van de wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht geldt (volgens vaste jurisprudentie van het hof) dat ervan moet worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot. Deze vrijheid is niet onbeperkt: de advocaat dient ervoor te waken dat de belangen van de wederpartij niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
5.2 Verweerster heeft in haar appelschrift herhaald dat zij het onvertaalde stuk op verzoek van haar cliënte heeft overgelegd met de mededeling dat ernaar gestreefd werd om nog tijdig een beëdigde vertaling daarvan in het geding te brengen. Naar het oordeel van het hof mocht zij afgaan op de mededeling van haar cliënt omtrent de inhoud van dit stuk en was er geen sprake van een uitzonderingsgeval om de juistheid te verifiëren nu een beëdigde vertaling in het vooruitzicht was gesteld. De raad heeft ook niet aangegeven welke uitzonderingssituatie zich hier voordeed en heeft een onjuiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling van klachtonderdeel 4.
5.3 Ook in haar mededeling over het noodgedwongen gebruik maken van de bankrekening van mevrouw X in het verweerschrift in de appelprocedure heeft verweerster de belangen van de wederpartij niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad en rustte er op haar geen verplichting tot onderzoek naar de juistheid van deze mededeling.
5.4 Het beroep van verweerster tegen de gegrondverklaring van de beide klachtonderdelen 4 en 5 treft doel. De beslissing dient te worden vernietigd met ongegrondverklaring van de nog aan de orde zijnde klachtonderdelen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 12 januari 2015 onder nummer L82-2014 voor zover aan ‘s hofs oordeel onderworpen;
- verklaart de klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, M. Pannevis, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.