Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-04-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:92
Zaaknummer
17-649/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 23 april 2018
in de zaak 17-649/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 oktober 2017 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven van 10 en 14 april 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 augustus 2017 met kenmerk K096 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 20 oktober 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De voorzittersbeslissing is op 20 oktober 2017 verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 24 oktober 2017, door de raad ontvangen op 26 oktober 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld, van de stukken waarop de beslissing is gegrond, van het verzetschrift, van de e-mail met bijlage van 27 oktober 2017 van de zijde van verweerder, van de e-mail van klager van 2 november 2017 en van de e-mail van klager van 5 maart 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Klager is met zijn werkgever verwikkeld (geweest) in een geschil van arbeidsrechtelijke aard.
2.2 Verweerder treedt op als advocaat van de werkgever.
2.3 De werkgever heeft in 2014 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. In de ontbindingsprocedure heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verzoek is toegewezen, waarbij aan klager een vergoeding is toegekend. De werkgever heeft het verzoek daarop ingetrokken; de arbeidsovereenkomst is in stand gebleven.
2.4 Op 22 juni 2016 heeft verweerder namens de werkgever een tweede verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De mondelinge behandeling van het verzoek was gepland op 20 juli 2016.
2.5 Op 18 juli 2016 heeft klager een verzoek tot wraking van de behandelend rechter ingediend. Als gevolg van het wrakingsverzoek ging de op 20 juli 2016 geplande zitting niet door. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer afgewezen bij beslissing van 2 augustus 2016.
2.6 Op 12 augustus 2016 heeft de rechtbank meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek zou gaan plaatsvinden op 2 september 2016.
2.7 Op 29 augustus 2016 heeft klager opnieuw een wrakingsverzoek ingediend. Bij beslissing van 30 augustus 2016 heeft de rechtbank beslist dat het wrakingsverzoek niet behandeling zou worden genomen.
2.8 Het ontbindingsverzoek is op 2 september 2016 ter zitting behandeld. Klager was daarbij niet aanwezig.
2.9 Bij beschikking van 9 september 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen klager en de werkgever ontbonden. Aan klager is daarbij een transitievergoeding toegekend.
2.10 Op 6 december 2016 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking strekkend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Verweerder heeft namens de werkgever verweer gevoerd. De mondelinge behandeling was gepland op 29 maart 2017. In verband met een wrakingsverzoek van klager is de mondelinge behandeling niet doorgegaan. Bij beslissing van 12 april 2017 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof het wrakingsverzoek afgewezen. De stand van zaken in het hoger beroep blijkt verder niet uit het dossier.
2.11 Verweerder is rechter-plaatsvervanger (geweest).
2.12 Bij brieven van 10 en 14 april 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
Klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is werkzaam (geweest) als rechter-plaatsvervanger.
b) In 2014, 2015 en mogelijk ook in 2016 is verweerder tezamen met de werkgever achtergebleven in de rechtszaal, zonder dat klager en zijn advocaat aanwezig waren. Verweerder heeft mogelijk de bedoeling gehad om “off the record” een en ander met de behandelend rechter(s) te bespreken of te regelen.
Verzet
3.2 De raad begrijpt dat klager zich in verzet op het standpunt stelt dat de voorzitter de klachtonderdelen onjuist heeft beoordeeld. Klager houdt vast aan zijn beschuldigingen jegens verweerder.
3.3 Ter zitting heeft klager het document getoond dat hij ook als productie 1 bij repliek heeft overgelegd. Het betreft een document waarin staat dat aan verweerder op 1 januari 2017 eervol ontslag is verleend uit zijn ambt van rechter-plaatsvervanger. Het document zou volgens de verklaring ter zitting van klager ondertekend moeten zijn door de Koning en door de Minister van Veiligheid en Justitie. De handtekeningen van beiden ontbreken echter en dat geeft klager grond om te twijfelen aan de echtheid van het document. Voor klager staat niet vast dat verweerder werkelijk ontslagen is uit zijn ambt van rechter-plaatsvervanger. Klager heeft de raad uitdrukkelijk gevraagd om een oordeel over de echtheid van het document.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de klacht betwist. Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerder ontkend dat hij na afloop van de zittingen in zaken tussen klager en de werkgever heeft gesproken met de behandelend rechter(s). Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat hij ook anderszins niet met de rechter(s) in contact is getreden, buiten de gebruikelijke (schriftelijke) contacten in het kader van de lopende procedure.
4.2 Op het in de klachtzaak en in verzet gevoerdde verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de twee klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
5.2 De raad voegt hieraan toe dat hij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de authenticiteit van het in 3.3 bedoelde document. De raad neemt daarbij in aanmerking dat het gebruikelijk is dat uittreksels van Koninklijke Besluiten zoals dit niet werkelijk door de Koning en de Minister worden ondertekend. De raad twijfelt er aldus niet aan dat verweerder geen rechter-plaatsvervanger meer is sinds 1 januari 2017.
5.3 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, M.F. Laning, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2018 verzonden.