Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:91

Zaaknummer

17-399/DH/NH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 april 2018

in de zaak 17-399/DH/NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 19 oktober 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam    

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 januari 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij beslissing van 26 februari 2016 onder nummer 160067 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de door klager over verweerder ingediende klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

1.3    Nadat het onderzoek was afgerond, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de zaak ter behandeling naar de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam gestuurd. Bij brief van 4 mei 2017 heeft de griffier van die raad de voorzitter van het Hof van Discipline onder verwijzing naar artikel 46a lid 4 Advocatenwet verzocht om de zaak te verwijzen naar een andere raad van discipline.

1.4    Bij beslissing van 9 mei 2017 onder nummer 170146 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor behandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag. 

1.5    Bij beslissing van 19 oktober 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard en verder bepaald dat de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en onder b van de Advocatenwet. De beslissing is op 19 oktober 2017 verzonden aan klager.

1.6    Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 16 november 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.7    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is zonder bericht aan de raad niet ter zitting verschenen.

1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken op grond waarvan de voorzittersbeslissing is gegeven, van het verzetschrift van klager en van de brief van 4 maart 2018 van klager aan de raad. De nadien van klager ontvangen berichten zijn niet aan het klachtdossier toegevoegd en zijn niet betrokken bij de beoordeling van het verzet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    De stiefdochter van klager heeft een verstandelijke beperking. Zij heeft sinds haar 13e levensjaar in verschillende instellingen gewoond. Mr. S. heeft haar rechtsbijstand verleend. Tussen de Raad voor Rechtsbijstand en mr. S. zijn op enig moment geschillen gerezen met betrekking tot extra uren.

2.2    Verweerder is deken in het arrondissement waarin mr. S. praktijk houdt.

2.3    Bij brief van 20 juli 2015 heeft de adjunct-secretaris van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (regio Den Haag) aan de afdeling Publiekrecht/teams Bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam onder meer het volgende geschreven:

“(…)

Betreft

(…) [achternaam stiefdochter van klager]

(…) [mr. S.] heeft op 9 mei 2014 een verzoek ingediend om 30 extra uren (totaal derhalve 63 uren) aan de zaak te mogen besteden. Dit verzoek is bij beslissing van 7 juli 2014 afgewezen. Bij brief van 16 juli 2014 heeft [mr. S.] verzocht die beslissing te herzien. Deze brief is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 7 juli 2014 en dit bezwaar is bij beslissing van 8 december 2014, verzonden 9 december 2014, ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemde beslissing is het beroep van eiseres gericht.

(…)

Zoals door [mr. S.] in het beroep op nader aan te voeren gronden reeds is aangegeven heeft overleg plaatsgevonden tussen [mr. S.] en de raad. Dit overleg omvatte diverse zaken van [mr. S.], waaronder de onderhavige zaak. Bij dit overleg was eveneens de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten [verweerder, RvD] betrokken (…). Dit overleg heeft er toe geleid dat alsnog 50 extra uren (in totaal derhalve 83 uren) zijn toegekend. (…) Daarbij is voorts afgesproken dat alle lopende bezwaren en beroepen worden ingetrokken en er geen nieuwe verzoeken om extra uren meer zullen en kunnen worden ingediend. Dit heeft [mr. S.] er echter niet van weerhouden de onderhavige beroepsprocedure te starten. Bij beschikking van 16 januari 2015 (…) zijn de 50 extra uren formeel toegekend. (…)”

2.4    Op 3 augustus 2015 heeft in de bij 2.3 genoemde kwestie een zitting plaatsgevonden bij de Rechtbank Amsterdam. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

Rechter:

Ik wil meedelen dat ik deze zaak zal melden bij de deken. Ik sluit het onderzoek en doe onmiddellijk uitspraak.

[Mr. S.]:

Ik ga het beroep toch intrekken. (…)”

2.5    Bij brief van 18 december 2015 heeft de (voormalig) bewindvoerder van de stiefdochter van klager een klacht over mr. S. ingediend bij verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij niet neutraal is geweest ten opzichte van de advocaat van de stiefdochter van klager, en daarmee ook niet neutraal is geweest ten opzichte van de stiefdochter. Haar advocaat mag van verweerder, na een ‘onderonsje’ tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand, geen extra uren meer aanvragen. Verweerder heeft die afspraak afgedwongen; 

b)    hij niet de waarden ‘onafhankelijkheid’, ‘integriteit’, ‘deskundigheid’, ‘vertrouwelijkheid’ en ‘onpartijdigheid’ in acht heeft genomen;

c)    hij niet onafhankelijk is omdat hij als advocaat rechtsbijstand verleent aan zorginstellingen;

d)    klager (als mentor en begeleider van zijn stiefdochter) niet aanwezig mocht zijn bij een bemiddelingsgesprek onder leiding van verweerder in het kader van de door de bewindvoerder ingediende klacht over de advocaat van de stiefdochter van klager;  

e)    hij onderzoek heeft verricht naar een door de mr. S. uitgebrachte dagvaarding in één van de procedures waarin zij de stiefdochter bijstond, en dat mr. S. tegenover verweerder verantwoording moest afleggen over de werkzaamheden die zij heeft verricht voor de stiefdochter van klager;

f)    hij een beleid van willekeur (schrikbewind) voert tegen bepaalde advocaten.

3.2    Indien en voor zover klager in zijn e-mail van 13 januari 2016, zijn brief van 29 april 2016 en zijn ongedateerde brief, door de deken Noord-Holland ontvangen op 27 juni 2016, ook nog andere klachten heeft willen vervatten, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht om als klager zijn klacht duidelijk te formuleren.

3.3    Klager heeft zijn klacht onder meer als volgt toegelicht. De stiefdochter van klager heeft problemen met de Rechtbank Amsterdam, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Centrum indicatiestelling zorg. Die instanties hebben ervoor gezorgd dat de stiefdochter van klager ten onrechte in een frauduleuze zorginstelling zat en een incompetente mentor/bewindvoerder heeft gehad. Verweerder is mee geweest naar een zitting bij de Rechtbank Amsterdam over de zaak over de extra uren. De advocaat van de stiefdochter van klager werd door de rechter gehouden aan een afspraak over extra uren die door de deken was afgedwongen. De rechter dreigde om over de afspraken naar de deken te stappen. De advocaat heeft haar zaak over de extra uren toen moeten intrekken. Klager begrijpt in een dergelijke situatie, die bedreigend is voor zijn stiefdochter, zo’n onderonsje tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand niet. Hij wist niet dat de deken en de Raad voor Rechtsbijstand tegenwoordig als doel lijken te hebben te voorkomen dat advocaten hun werk doen.

Verzet

3.4    Klager heeft bij de orde van advocaten waar verweerder deken is een klacht ingediend tegen de advocaat van een zorginstelling. De raad begrijpt dat sprake is (geweest) van betrokkenheid tussen deze zorginstelling en (de stiefdochter van) klager en dat klager ook een klacht heeft ingediend tegen de zorginstelling. Verweerder is in zijn hoedanigheid van deken doende de klacht tegen de advocaat te onderzoeken. Klager uit in verzet, zakelijk weergegeven, zijn ongenoegen over de gang van zaken bij het onderzoek naar en de afhandeling van deze klacht. Dit ongenoegen, wat er ook van zij, ligt in deze klachtzaak niet ter beoordeling voor aan de raad en zal daarom niet nader worden besproken.

3.5    De raad begrijpt dat klager in verzet het volgende aanvoert.

3.6    De voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel a ten onrechte geoordeeld dat verweerder geen taak heeft bij het toekennen van extra uren omdat dat een wettelijke bevoegdheid is van de Raad voor Rechtsbijstand. Klager heeft in verzet een e-mailwisseling tussen (onder anderen) mr. S. en mevrouw O. overgelegd. Uit de e-mails blijkt volgens hem dat wel sprake is van een, in de woorden van de voorzitter, onderonsje tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand bij het toekennen van extra uren.

3.7    Verweerder is wel partijdig en het oordeel van de voorzitter over klachtonderdeel b is daarom niet juist. Volgens klager zijn door verweerder verboden opgelegd en heeft verweerder de raad daarover ten onrechte niet geïnformeerd.

3.8    Klager stelt zich ten aanzien van klachtonderdeel d op het standpunt dat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder “op juiste gronden” heeft besloten om klager niet toe te laten bij een bemiddelingsgesprek.

3.9    Klager stelt over klachtonderdeel f, zo begrijpt de raad, dat de voorzitter heeft miskend dat verweerder een schrikbewind voert. Klager heeft in verzet aangevoerd dat verweerder een hoogzwangere advocaat onder druk heeft gezet.

3.10    Klager stelt zich op het standpunt dat de voorzitter niet is ingegaan op “de kwestie van [zijn] persoonsgegevens”.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

4.2    Als verweerder het goed begrijpt, heeft de aan klager toegevoegde advocaat een verzoek om toekenning van extra uren bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend en is daarop geheel of gedeeltelijk afwijzend beslist, waarna de advocaat de daartoe aangewezen rechtsgang heeft gevolgd en, in de visie van klager, het verzoek en/of het bezwaar heeft ingetrokken. Verweerder is daar op geen enkele wijze bij betrokken geweest. Hij was ook niet bij de zitting aanwezig. Bovendien heeft de deken geen taak of bevoegdheid bij het al dan niet toekennen van extra uren. Dat is een wettelijke bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand. Het klopt dat verweerder bemoeienis heeft gehad met geschillen tussen mr. S. en de Raad voor Rechtsbijstand. Die bemiddeling werd in de relevante periode door beide partijen ondersteund. In het kader van die bemiddeling zijn afspraken gemaakt tussen de Raad voor Rechtsbijstand en mr. S. Hoe deze afspraken worden geïnterpreteerd en of er sprake is van nakoming of niet-nakoming van die afspraken weet verweerder niet. Dat is een kwestie tussen de Raad voor Rechtsbijstand en mr. S., waarover, in geval van geschil, de aangegeven route moet worden gevolgd – hetgeen mr. S. kennelijk ook gedaan heeft.  

4.3    Het verwijt dat verweerder niet onafhankelijk zou zijn omdat hij als advocaat bijstand verleent aan medische zorgverleners is niet terecht. Verweerder treedt als advocaat niet alleen op voor zorginstellingen en zorgverleners, maar ook voor slachtoffers van onder meer medische fouten, slachtoffers van blootstelling aan geneesmiddelen en letselschadeslachtoffers. De onafhankelijkheid van een advocaat brengt mee dat een dergelijke brede praktijkuitvoering mogelijk is.

4.4    In verband met de uit het betreffende klachtdossier blijkende spanning tussen enerzijds de – toen nog – bewindvoerder van de stiefdochter en anderzijds klager, bestond er bezwaar tegen aanwezigheid van klager bij het bemiddelingsgesprek tussen de bewindvoerder en mr. S., omdat die aanwezigheid aan de beoogde bemiddeling in de weg zou kunnen staan. Daarom is kenbaar gemaakt dat klager niet bij het bemiddelingsgesprek aanwezig kon zijn.

4.5    Klager maakt bezwaar tegen een door verweerder verricht onderzoek naar een door mr. S. uitgebrachte dagvaarding die zij had opgesteld in één van de procedures die zij voor de stiefdochter van klager behandelde.

Dat onderzoek was het gevolg van een signaal van de rechter die die zaak behandelde en die van mening was dat de dagvaarding niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, welke beoordeling verweerder kon volgen, zodat hij mr. S. daarover om informatie heeft gevraagd. De Amsterdamse Orde van Advocaten heeft met meerdere ketenpartners de afspraak dat aarzelingen omtrent het optreden van een advocaat bij verweerder als toezichthouder worden gemeld waarna verweerder, op basis van zo’n signaal, een onderzoek doet door onder meer een reactie van de advocaat te vragen. Verweerder krijgt die signalen in zijn hoedanigheid van toezichthouder op onder meer de kwaliteit van de door de in Amsterdam praktijk uitoefenende advocaten verleende rechtshulp. Klager kan zich daarover niet beklagen.

4.6    Het in verzet gevoerde (aanvullende) verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

verzet tegen klachtonderdeel a)

5.1    Mevrouw O. heeft in de door klager in verzet overgelegde e-mailwisseling het volgende verklaard:

“Naar aanleiding van mijn ontmoeting met de deken in januari 2016 kan ik bevestigen dat wij gesproken hebben over een dossier van [mr. S.] betreffende een gehandicapt meisje. Het ging over declarabele uren.”

5.2    Ter zitting heeft verweerder over dit gesprek met mevrouw O. verklaard dat de advocaat van de stiefdochter mevrouw O. had verzocht een bemiddelende rol te spelen in de patstelling met de Raad voor Rechtsbijstand over, samengevat, de financiële afwikkeling van een aantal zaken. In het kader van die bemiddeling heeft verweerder met mevrouw O. en de Raad voor Rechtsbijstand gesproken. Daarbij zijn “de door [mr. S.] gewerkte uren en toevoegingszaken waarvoor zij een vergoeding wenste” logischerwijs aan de orde geweest, aldus verweerder.

5.3    De raad is, de verklaring van verweerder in aanmerking genomen, van oordeel dat de e-mailwisseling geen ander licht werpt op klachtonderdeel a. De voorzitter heeft dit klachtonderdeel terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard en het verzet is in zoverre ongegrond.

verzet tegen klachtonderdeel b)

5.4    Klager heeft zijn verzet tegen klachtonderdeel b niet feitelijk onderbouwd. Het verzet op dit onderdeel is reeds daarom ongegrond.

verzet tegen klachtonderdeel d)

5.5    De raad overweegt dat het beter was geweest als de voorzitter had overwogen dat verweerder op verdedigbare (in plaats van: juiste) gronden had besloten om klager niet bij het bemiddelingsgesprek aanwezig te laten zijn. Dit neemt niet weg dat de voorzitter terecht tot de slotsom is gekomen dat klachtonderdeel d kennelijk ongegrond is. Het verzet op dit punt slaagt niet.

verzet tegen klachtonderdeel f)

5.6    Daargelaten of klager op dit onderdeel een klachtrecht toekomt, de klacht betreft immers (gestelde) gedragingen van verweerder jegens mr. S., geldt dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het door klager gestelde schrikbewind. Degelijke aanknopingspunten heeft klager ook in verzet niet naar voren gebracht. De voorzitter is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

verzet ten aanzien van de kwestie met de persoonsgegevens

5.7    Wat betreft de stelling van klager dat de voorzitter de kwestie van zijn persoonsgegevens niet heeft beoordeeld overweegt de raad dat de voorzitter op begrijpelijke gronden in haar beslissing heeft gesteld dat het op de weg van klager ligt om zijn klacht(onderdelen) duidelijk te formuleren. Met de voorzitter komt de raad tot de slotsom dat niet duidelijk is op welke kwestie van zijn persoonsgegevens klager doelt. Deze verzetgrond slaagt daarom niet.

slotsom

5.8    De raad is alles overwegend van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.9    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, M.F. Laning, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 april 2018 verzonden.