Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:62

Zaaknummer

17-775/DB/LI

Inhoudsindicatie

Kwaliteit van de dienstverlening was onvoldoende. Onvoldoende  nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 lid 1). In gebreke gebleven met verstrekken urenspecificaties, vaststellingsovereenkomst ter zake verschuldigde honorarium in strijd met gedragsregels. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  23 april 2018

in de zaak 17-775/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klagers

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij tussenbeslissing d.d. 4 december 2017 heeft de raad bepaald dat de klachtomschrijving zoals ter mondelinge behandeling d.d. 20 november 2017 door de voorzitter aan partijen is voorgehouden en zoals vermeld onder 2.1 van de tussenbeslissing d.d. 4 december 2017 het uitgangspunt is voor de beoordeling van de klacht door de raad. De raad heeft voorts bepaald dat de mondelinge behandeling wordt hervat op maandag 5 maart 2018.

1.2      De raad heeft vervolgens kennis genomen van:

-              de brief van de gemachtigde van klagers d.d. 28 december 2017;

-              de brief van verweerder d.d. 2 februari 2018.

 

1.3      De behandeling van de klacht is hervat ter zitting van de raad van 5 maart 2018 in aanwezigheid van klagers, vergezeld van hun gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerder heeft klagers in de periode van 9 januari 2015 tot medio juli 2016 bijgestaan in meerdere kwesties. Klager sub 1 verkeerde na  tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling in staat van faillissement. Klaagster sub 2 was bestuurder van R.B.V, welke vennootschap per 22 december 2015 is ontbonden en opgehouden te bestaan.

2.3     Bij e-mailbericht d.d. 13 januari 2015 heeft verweerder een tweetal opdrachtbevestigingen aan klagers toegezonden. De eerste opdrachtbevestiging  zag op het geschil tussen klagers (in privé) en de verhuurder van de door hen bewoonde woning. Klagers hadden op 20 juni 2014 met de verhuurder een huurovereenkomst gesloten en stelden zich op het standpunt dat de woning een groot aantal gebreken vertoonde, waardoor deze niet geschikt was voor bewoning, en dat de verhuurder de kosten die klagers reeds hadden gemaakt ter zake het herstel van de gebreken aan klagers diende te vergoeden.

2.4     In de opdrachtbevestiging d.d. 13 januari 2015 is vastgelegd dat de door verweerder te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden, dat de woning zo spoedig mogelijk door de verhuurder in bewoonbare staat wordt gebracht en dat klagers schadeloos zouden worden gesteld voor de door hen geleden en nog te lijden schade. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat klaagster waarschijnlijk niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging, maar dat verweerder zekerheidshalve toch een aanvraag zou indienen. Voorts heeft verweerder vastgelegd dat zijn honorarium € 195,-- per uur zou bedragen, exclusief BTW en 5% kantoorkosten. Verweerder heeft een toevoegingsaanvraag ingediend, maar deze is afgewezen.

2.5     Op 13 januari 2015 heeft verweerder aan klagers een voorschotnota gestuurd ten bedrage van € 1.000,-- exclusief BTW. Deze nota hebben klagers op 16 januari 2015 voldaan. Op 3 februari 2015 heeft verweerder aan klagers een tweede voorschotnota ten bedrage van € 1.000,-- exclusief BTW gestuurd. Ook deze werd door klagers voldaan.

2.6     Op 19 januari 2015 heeft verweerder namens klagers een sommatiebrief gestuurd aan de verhuurder.

2.7     De tweede opdrachtbevestiging zag op het geschil tussen R. B.V. en de belastingdienst. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat de door verweerder te verrichten werkzaamheden  zouden inhouden het verlenen van bijstand en geven van advies “omtrent de aanslagregeling en onderzoeken door de belastingdienst en/of fiscale recherche”. Ook in deze zaak is een honorarium van € 195,-- per uur te vermeerderen met kantoorkosten en BTW vastgelegd. In dit dossier heeft  verweerder vanaf januari 2015 gecorrespondeerd en telefonisch contact gehad met de Belastingdienst en klagers. Verweerders werkzaamheden zagen onder meer op bijstand in het beroep tegen de aanslag Vennootschapsbelasting (Vpb) 2013. Bij e-mailbericht d.d. 10 juli 2015 heeft verweerder in dat verband de nota griffierecht doorgestuurd aan klagers met het verzoek om voor tijdige betaling zorg te dragen. Op de nota griffierecht van de rechtbank was vermeld dat niet tijdige betaling niet-ontvankelijkheid tot gevolg kon hebben. Op 20 augustus 2015 heeft verweerder tijdens een bespreking met klagers aan hen overhandigd een betalingsherinnering van de rechtbank d.d. 24 juli 2015, waarvan de termijn op 21 augustus 2015 verliep. Omdat tijdige betaling van het griffierecht is uitgebleven is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.8     Voorts heeft verweerder klager sub 1 vanaf 9 april 2015 bijgestaan in een arbeidsgeschil. Verweerder heeft de behandeling van deze zaak, waarin vóór overname een toevoeging was verstrekt, op verzoek van klager overgenomen van mr. E, klagers vorige advocaat. Verweerder heeft gecorrespondeerd met de rechtsbijstandsverlener van klagers voormalig werkgever en met klagers. Verweerder heeft bij brief d.d. 31 mei 2016 gereageerd op een brief van de gemachtigde van de werkgever d.d. 9 juni 2015. .

2.9      In de huurkwestie heeft op 5 maart 2015 ten kantore van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen klagers, bijgestaan door verweerder, en de wederpartij van klagers. Klagers hebben van de bespreking een verslag gemaakt, welk verslag zij op 7 maart 2015 per e-mail aan verweerder hebben toegestuurd.

2.10    Verweerder heeft ten laste van de verhuurder beslag gelegd en heeft de verhuurder namens klaagster sub 2 gedagvaard en gevorderd de ontbinding van de huurovereenkomst per 1 augustus 2014, subsidiair huurprijsvermindering tot nihil vanaf 1 augustus 2014. Voorts heeft verweerder veroordeling gevorderd tot betaling van een schadevergoeding van afgerond € 368.000,-- inzake verbouwingskosten.

2.11    De verhuurder heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie eveneens ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, alsook een schadevergoeding van afgerond € 120.000,--, een bedrag van afgerond € 60.000,-- wegens onverschuldigde betaling van de door klaagster sub 2 in de woning verwerkte materialen en uren en betaling van achterstallige huur vanaf 1 augustus 2014. 

2.12   Bij e-mailbericht d.d. 17 april 2015 heeft verweerder aan klagers toegezonden een voorschotnota ten bedrage van € 1.500,-- exclusief BTW in de huurkwestie, een voorschotnota ten bedrage van € 500,-- exclusief BTW in het dossier van R. B.V. en een nota ter zake de door verweerders kantoor voorgeschoten griffierechten en deurwaarderskosten in de huurkwestie ten bedrage van € 1.226,60.

2.13   Klaagster sub 2 had op eigen naam bij de firma K kozijnen voor de gehuurde woning besteld. K vorderde betaling van de koopprijs van de kozijnen. Bij e-mailbericht d.d. 17 juni 2015 heeft verweerder aan klagers medegedeeld dat de advocaat van K telefonisch contact met hem had opgenomen en dat zij de mogelijkheid van voeging door K in de procedure tussen klagers en de verhuurder hadden besproken. Bij e-mailbericht d.d. 18 juni 2015 heeft verweerder klagers als volgt bericht:

          “[De advocaat van K] ziet wel iets om m.b.t. [K] te voegen in de procedure. Dat kan als voordeel hebben dat [K] zich ook in de procedure tegen de kerk richt en vordert dat de kerk de ramen afneemt. Als dat lukt, is een deel van het probleem opgelost. Bijkomend voordeel is dat [K] zich dan voorlopig op de kerk richt en niet op jullie.”

2.14   K heeft zich gevoegd in de procedure tussen klaagster sub 2 en de verhuurder en heeft veroordeling van klaagster sub 2 dan wel de verhuurder van een bedrag van afgerond € 43.000,-- gevorderd. 

2.15   Klagers hebben de voorschotnota in de kwestie van R. B.V. d.d. 17 april 2015 ten bedrage van € 500,-- exclusief BTW op 15 juni 2015 voldaan. De andere twee op 17 april 2015 verzonden nota’s hebben klagers niet voldaan, zodat verweerder klagers bij e-mailbericht d.d. 14 september 2015 heeft verzocht om alsnog voor 21 september 2015  voor betaling zorg te dragen. Verweerder heeft daarbij aan klagers medegedeeld dat hij zijn werkzaamheden bij uitblijven van betaling zou opschorten.

2.16   Bij e-mailbericht d.d. 15 september 2015 heeft klaagster sub 2 aan verweerder medegedeeld dat volledige betaling van de openstaande facturen op dat moment onmogelijk was. Voorts heeft klaagster sub 2 verweerder verzocht:

          “Vriendelijk wil ik u verzoeken mij de nieuwe nota – conform uw bericht – voorzien van een specificatie te doen toekomen. Mochten er voorts nog facturen zijn dan zou ik u vriendelijk willen vragen mij hiervan maandelijks een overzicht te sturen zodat deze niet te hoog oplopen, waardoor onverhoopt het overzicht wordt kwijtgeraakt en er onnodig onrust ontstaat.”

2.17   Bij e-mailbericht d.d. 1 november 2015 heeft verweerder klagers bericht dat in de huurkwestie op 17 december 2015 een comparitie van partijen zou plaatsvinden. Bij de e-mail was voorts gevoegd een drietal overzichten ter zake de door verweerder van 9 januari 2015 tot op dat moment verrichte werkzaamheden. Op het eerste overzicht, inzake dossier ‘B’, dat zag op de huurkwestie, was een totaal van 75:42 uren vermeld en een honorarium van € 14.020,50. Op het tweede overzicht, inzake ‘R’, dat zag op de voor R. B.V. verrichte werkzaamheden, was een totaal vermeld van 19:42 uren en een honorarium van € 3.354,--. Het derde overzicht, ‘A’ zag op diverse werkzaamheden, waaronder de werkzaamheden inzake het arbeidsgeschil van klager sub 1. Op dit overzicht was een totaal van 31 uren vermeld en een honorarium ten bedrage van € 6.045,--. 

2.18   Bij e-mailbericht d.d. 2 november 2015 heeft klaagster sub 2 verweerder bericht:

          “Alvorens ik inhoudelijk zal reageren op de door u toegezonden overzichten moet mij van het hart dat ik ten zeerste betreur dat ik na herhaald verzoek mijnerzijds om zaken niet op te laten lopen en overzichten en facturen maandelijks te verstrekken eerst op zondag 1 november 2015 een totaaloverzicht (naar ik begrijp uit uw berichtgeving) mocht ontvangen.”

2.19   Op 23 november 2015 heeft tussen klagers en verweerder een bespreking ten kantore van verweerder plaatsgevonden, waarbij is gesproken over het honorarium dat verweerder bij klagers in rekening zou brengen en een betalingsregeling. Klaagster sub 2 heeft de inhoud van hetgeen is besproken bij e-mailbericht d.d. 24 november 2015 aan verweerder bevestigd. Op 1 december 2015 heeft verweerder per e-mail aan klagers medegedeeld dat hij doende was om de gemaakte afspraken vast te leggen in een overeenkomst. Bij e-mailbericht d.d. 14 december 2015 heeft verweerder aan klagers bericht:

          “Op 3 december heb ik u de overeenkomst met betrekking tot de werkzaamheden toegezonden. Ik heb deze nog niet retour mogen ontvangen. Ik wil u verzoeken daarvoor omgaand zorg te dragen, mede gelet op het feit dat de comparitie van aanstaande donderdag anders wel erg kort dag wordt.”

2.20   Bij e-mailbericht d.d. 14 december 2015 heeft klaagster sub 2 hierop als volgt gereageerd:

          “De overeenkomst waarnaar u verwijst heb ik eerst op woensdag 8 december per post mogen ontvangen. (…) Ik vind het uiterst teleurstellend en vervelend nu het gevoel te krijgen dat ik onder druk zou moeten tekenen, hetgeen ik dan ook niet voornemens ben. (…) Het lijkt me mijn volste recht een dergelijke overeenkomst te laten controleren alvorens iets te laten ondertekenen. De afspraak staat voor 24 december 2015, dit was de eerst mogelijke datum. (…) Daar het voor u denk ik ook van enig belang is dat de comparitie gewoon doorgang heeft lijkt me niet verstandig deze op zo korte termijn te cancelen. Uiteraard kan ik enkel hopen dat mijn vertrouwen in u hierin niet wordt geschaad.(…) ”

2.21   Bij e-mailbericht d.d. 16 december 2015 heeft verweerder klagers bericht:

          “De comparitie gaat gewoon door. Ik stel voor dat we bij ons op kantoor treffen om 8.30 om nog kort te bespreken.”

2.22   Op 17 december 2015 hebben klagers en verweerder de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:

          “Advocaat staat cliënt onder bij in een tweetal geschillen. Te weten de procedure tegen de [verhuurder] en de vordering jegens [voormalig werkgever klager sub 2]. In beide geschillen zijn ten behoeve van cliënt vorderingen ingesteld tegen de wederpartij. Cliënt verklaart dat, indien met betrekking tot een of allebei de geschillen  de wederpartij (vanwege een schikking, een rechterlijk oordeel, of om een andere reden) een bedrag dient te betalen aan cliënt, het alsdan door cliënt te ontvangen bedrag zal worden aangewend ter betaling van de openstaande verschuldigde bedragen aan advocaat. (…) [Klager sub 1] verklaart bij deze volledigheidshalve dat hij ermee akkoord gaat dat een eventueel door [voormalig werkgever van klager sub 1] aan hem verschuldigd bedrag (loonvordering e.a.) op de derdengeldrekening van de advocaat zal worden gestort en dat de advocaat gerechtigd is dit bedrag aan te wenden ter betaling van de door cliënt aan hem nog verschuldigde bedragen, ook als het nog verschuldigde bedrag betrekking heeft op werkzaamheden in een ander dossier en/of ten behoeve van [klaagster sub 1] en [R. B.V.]. “

2.23   Bij e-mailbericht d.d. 15 juli 2016 heeft verweerder klagers bericht dat hij tot op dat moment slechts twee maal een betaling van klagers had ontvangen, hetgeen niet conform afspraak was. Bij e-mailbericht d.d. 19 juli 2016 heeft klaagster sub 2 verweerder verzocht om telefonisch contact met haar op te nemen omdat zij een andere advocaat had ingeschakeld. Klaagster sub 2 en verweerder hebben vervolgens per e-mail gecorrespondeerd over de overdracht van de dossiers aan de nieuwe advocaat van klagers. Verweerder heeft daarbij aan klaagster sub 2 kenbaar gemaakt dat hij met de nieuwe advocaat van klagers had besproken dat eerst de zaak tussen verweerder en klagers financieel geregeld diende te zijn, alvorens zij de zaak zou overnemen.

2.24   Bij vonnis d.d. 10 augustus 2016 heeft de kantonrechter klaagster sub 2 niet ontvankelijk verklaard in haar vordering ter zake de ontbinding van de huurovereenkomst, subsidiair de huurprijsvermindering. De kantonrechter heeft de overige vorderingen afgewezen. In reconventie is klaagster sub 2 veroordeeld om aan de verhuurder te betalen een bedrag van € 20.000,-- en een bedrag van € 675,-- per maand vanaf 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2016. In tussenkomst is klaagster sub 2 veroordeeld om aan K te betalen een bedrag van afgerond € 43.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zake de vordering tot ontbinding subsidiair huurprijsvermindering overwoog de kantonrechter:

          “(…) De kantonrechter overweegt dat zowel de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst als een vordering tot huurprijsvermindering een vordering is die een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreft waarover slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij die rechtsverhouding betrokkenen partij zijn, omdat het rechtens van belang is dat de beslissing ten opzichte van allen in dezelfde zin luidt. Nu [klager sub 1] contractuele medehuurder is en deze geen partij is in het geding, zal [klaagster sub 2] in deze vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.”

2.25   Bij e-mailbericht d.d. 15 augustus 2016 heeft verweerder het vonnis aan klagers toegestuurd.

2.26   Bij e-mailbericht d.d. 23 augustus 2016 heeft klager sub 1 verweerder verzocht om de behandeling van de arbeidszaak over te dragen aan zijn nieuwe advocaat. Bij e-mailbericht d.d. 23 augustus 2016 heeft klagers opvolgend advocaat verweerder eveneens verzocht om het dossier over te dragen. Klagers nieuwe advocaat heeft het dossier op 7 september 2016 van verweerder ontvangen.

2.27   Nadat klagers een klacht tegen verweerder hadden ingediend heeft de deken contact opgenomen met verweerder. De deken heeft geprobeerd te interveniëren en heeft een voorstel gedaan rondom de overdracht van de dossiers.

2.28   Bij brief d.d. 7 november 2016 heeft verweerder klagers bericht dat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis in de huurkwestie die week zou verstrijken.

 

3       KLACHT

                 3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    hij zich onbereikbaar hield voor beide klagers;

2.    hij de met beide klagers gemaakte financiële afspraken en de voor hem geldende regels niet nakwam. Het gaat om:

                              a.         de toevoegingsaanvragen

                                                      b.         het declareren voor werkzaamheden ondanks verleende toevoeging

                              c.         het uitblijven van specificaties van de declaraties en onterecht/dubbel gedeclareerde werkzaamheden

                              d.         de vaststellingsovereenkomst van december 2015;

3.    hij in de huurkwestie

a.    beide klagers onvoldoende vooraf in kennis heeft gesteld van de te ondernemen juridische stappen,

b.    beide klagers onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang en daarover onjuist geïnformeerd,

c.    ten onrechte het gespreksverslag van 5 maart 2015 niet aan de wederpartij heeft gestuurd, terwijl dit wel was afgesproken,

d.    klager sub 1 niet heeft opgevoerd in de aanhangige procedure en

e.    beide klagers ten onrechte heeft geadviseerd dat het goed was indien de firma K zich zou voegen in die procedure;

4.    hij in de belastingkwestie klaagster sub 2 (in haar hoedanigheid van bestuurder van R. BV en voor zich zelf) onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang en haar daarover onjuist heeft geïnformeerd en deze kwestie onvoldoende voortvarend heeft opgepakt;

5.    hij klager sub 1 inzake de arbeidskwestie onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang en hem daarover onjuist heeft geïnformeerd en deze zaak onvoldoende voortvarend heeft opgepakt;

6.    hij de opdracht van klaagster sub 2 inzake de kwesties G en I wel heeft aanvaard, maar niet heeft opgepakt;

7.    hij onvoldoende heeft meegewerkt aan de overdracht van de dossiers van beide klagers aan de opvolgende advocaat.

                         

                          4        VERWEER

                           4.1     De klacht is ongegrond. Verweerder betwist dat hij zich onbereikbaar hield voor klagers. Uit de urenspecificatie blijkt dat er veelvuldig contact is geweest. Verweerder heeft de te nemen stappen steeds met klagers besproken, hetgeen ook blijkt uit de correspondentie.

4.2      Klagers hebben op advies van verweerder een gespreksverslag opgesteld van de bespreking d.d. 5 maart 2015, maar niet is afgesproken dat dit verslag (meteen) zou worden toegestuurd aan de wederpartij.

                          4.3     Verweerder heeft niet verzocht om voeging door partij K. Partij K voerde druk uit op klaagster sub 2 en had een procedure aangekondigd. Het was aan partij K te bepalen of zij een verzoek tot voeging zou indienen. Verweerder heeft daarop geen invloed.

                          4.4     Ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in de huurkwestie verkeerde klager sub 1 in staat van faillissement en had hij geen toestemming om te procederen. De procedure is enkel namens klaagster sub 2 aanhangig gemaakt. Dit is met klagers besproken. Verweerder heeft aan de kantonrechter uitgelegd dat klager sub 1 ter voorkoming van complicaties en vertragingen niet als procespartij is opgetreden. De kantonrechter was van oordeel dat sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, maar hierover kan men twisten. De wederpartij heeft geen beroep gedaan op de processueel ondeelbare rechtsverhouding.

                          4.5     De inhoud van de brieven aan de gemachtigde de voormalig werkgever van klager sub 1 is steeds met klagers besproken. Verweerder werd niet voorzien van ondersteunende informatie en diende zijn werkzaamheden op te schorten wegens het uitblijven van betaling.

                          4.6     De klacht over de behandeling van de belastingkwestie is niet ontvankelijk. De BV is ontbonden en per 22 december 2015 opgehouden te bestaan en klagers in persoon hebben geen belang.

                          4.7     Verweerder is de afspraken nagekomen. In de huurkwestie is een toevoegingsaanvraag ingediend, maar deze aanvraag is afgewezen. In de arbeidskwestie van klager sub 1 heeft verweerder zijn werkzaamheden verricht op basis van een toevoeging en geen werkzaamheden bij klager in rekening gebracht. Na verzending van de voorschotnota op 17 april 2015 heeft verweerder klagers medegedeeld dat specificatie en afrekening nog zouden volgen, maar klaagster sub 2 gaf daarop aan dat niet nodig was. Het was klagers wel duidelijk dat verweerder een enorme berg werk had verzet. De financiële consequenties waren duidelijk voor klagers. Van excessief declareren is geen sprake. Verweerder heeft in de vaststellingsovereenkomst een onvoorwaardelijke reductie toegepast.

                          4.8     Verweerder heeft klagers niet onder druk gezet om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Het afzeggen van de comparitie van partijen is nooit aan de orde geweest. De overeenkomst is na afloop van de comparitie ondertekend. Verweerder heeft na overleg met klagers een reductie op het honorarium, toegepast en een betalingsregeling opgenomen, die klagers niet zijn nagekomen. Pas op 6 oktober 2016 hebben klagers in hun klachtbrief aan de deken bezwaren geuit tegen de vaststellingsovereenkomst. Klagers hebben hun recht om te klagen  over de werkzaamheden en de overeengekomen vergoeding verwerkt. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst is niet in strijd met de  gedragsregels.

                          4.9     Verweerder heeft alle kwesties voortvarend behandeld en heeft geen termijn laten verstrijken. Vanwege het onbetaald laten van declaraties heeft verweerder geen nieuwe zaken meer in behandeling genomen. De kwesties inzake G en I heeft verweerder niet in behandeling genomen.

                          4.10   Verweerder heeft niet onvoldoende meegewerkt aan de dossieroverdracht. Verweerder heeft hierover contact gehad met de deken en de opvolgend advocaat. De deken heeft op 12 oktober 2016 telefonisch contact opgenomen met verweerder. De deken achtte het redelijk dat klagers een bedrag in depot zouden storten bij de deken. Verweerder heeft daarna niets meer gehoord.

 

                         

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

                         

5.2     Klachtonderdeel 1

          Verweerder heeft de stelling van klagers, dat hij zich onbereikbaar hield voor klagers, uitdrukkelijk betwist. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit klachtonderdeel niet het geval. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

          Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop de maatstaf dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 lid 1). Voorts dient de advocaat bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Deze maatstaf is neergelegd in gedragsregel 26 lid 1. In lid 2 van deze gedragsregel is bepaald dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte heeft te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover zijn cliënt had geschat.

5.4     Vast staat dat verweerder veel uren aan de zaken heeft gewerkt welke uren slechts ten werden gedekt door de in rekening gebrachte voorschotten op het moment dat hij klagers bij e-mailbericht van 1 november 2015 de urenoverzichten toezond. In het midden kan blijven of klagers verweerder herhaaldelijk hebben gevraagd om urenspecificaties te verstrekken; verweerder had dit tussentijds en uit eigen beweging moeten doen. De raad oordeelt dat verweerder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht nu hij klagers bij het in behandeling nemen van de zaken geen dan wel onvoldoende perspectieven heeft geschetst omtrent de te verwachten kosten, hen vervolgens van januari tot november 2015 niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkeling van de kosten c.q. omvang van de verrichte werkzaamheden, nu hij niet tussentijds heeft gedeclareerd, noch tussentijdse urenspecificaties heeft verstrekt, en hen bij e-mailbericht d.d. 1 november 2015 heeft overvallen met een honorarium dat de reeds in rekening gebrachte voorschotten ruimschoots oversteeg.

5.5     Van de op 1 november 2015 aan klagers toegezonden urenspecificaties en het daaraan gekoppelde honorarium maakten voorts deel uit de door verweerder in de arbeidskwestie van klager verrichte werkzaamheden. Ook op dit punt heeft verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Immers, was aan klager sub 1 in de arbeidskwestie een toevoeging verstrekt, zodat het verweerder niet vrij stond om bij klager sub 1 een honorarium in rekening te brengen voor de in de arbeidskwestie verrichte werkzaamheden, In de op 17 december 2015 gesloten vaststellingsovereenkomst is een en ander weliswaar hersteld in zoverre dat de voor deze kwestie in het dossier A geschreven tijd niet in rekening is gebracht maar werd overgeheveld naar een nieuw aangemaakt dossier en alsnog op de toevoeging werd geboekt, maar de raad is van oordeel dat verweerder van zijn handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat hij bij het verstrekken van informatie aan klagers op 1 november 2015 onvoldoende nauwgezet te werk is gegaan.

5.6     De raad deelt voorts het standpunt van klagers dat de inhoud van de door verweerder opgestelde vaststellingsovereenkomst strijdig is met de gedragsregels. In de eerste plaats is sprake van schending van gedragsregel 28. Uit artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst volgt immers dat klager sub 1 en klaagster sub 2 ieder kunnen worden aangesproken voor het honorarium, dat door de ander en door R. B.V. aan verweerder verschuldigd is, waarmee sprake is van een vorm van zekerheidstelling. Aan de voorwaarden die gedragsregel 28 stelt is echter niet voldaan reeds omdat geen overleg met de deken is geweest.  De raad stelt voorts vast dat in de tweede alinea van artikel 10 wordt gesproken over “cliënt” zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de drie partijen die de vaststellingsovereenkomst met verweerder hebben gesloten en zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de diverse bij verweerder in behandeling zijnde dossiers. Uit artikel 10 volgt bovendien dat, indien in de arbeidskwestie een vergoeding aan klager sub 1 zou worden toegewezen, die vergoeding zou moeten worden aangewend voor betaling van alle bij verweerder openstaande declaraties, zonder daarbij een onderscheid te maken tussen de declaraties die zien op werkzaamheden verricht voor klager sub 1, voor klaagster sub 2 of voor R. B.V. Een dergelijke afspraak is niet te verenigen met het feit dat verweerder klager sub 1 bijstond op basis van een toevoeging en komt naar het oordeel van de raad in strijd met hetgeen van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.

5.7     De raad is van oordeel dat verweerder de voor hem geldende financiële regels jegens klagers niet naar behoren heeft nageleefd. Klachtonderdeel 2 is in zoverre naar het oordeel van de raad gegrond.

5.8     Voor zover klagers tevens hebben beoogd te klagen over excessief declareren overweegt de raad als volgt. De raad is, anders dan verweerder, van oordeel dat in de klachtbrief van klagers wel een klacht over excessief declareren kan worden gelezen. Ofschoon de raad niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten, waakt de raad wel tegen excessief declareren. Naar het oordeel van de raad is van dat laatste blijkens het klachtdossier echter geen sprake. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Bovendien heeft verweerder zijn uurtarief alsook de aanvankelijk op de specificaties vermelde uren gematigd, waarna klagers met het honorarium hebben ingestemd.  Voor zover dit klachtonderdeel ziet op excessief declareren is het dan ook ongegrond.

                          5.9    Klachtonderdeel 3

De raad is van oordeel dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder in de huurkwestie onvoldoende is geweest. Klager sub 1 is niet als procespartij opgevoerd, hetgeen niet-ontvankelijkheid van de door klaagster sub 2 ingestelde vordering tot gevolg heeft gehad. Verweerder stelt dat hij namens klager sub 1 geen procedure aanhangig kon maken omdat deze in staat van faillissement verkeerde, maar niet gesteld noch gebleken is dat verweerder hieromtrent overleg heeft gepleegd met de curator en/of de curator om toestemming heeft gevraagd. Voorts heeft verweerder verzuimd om klagers voorafgaand aan het aanhangig maken van de gerechtelijke procedure te informeren over de procesrisico’s die waren verbonden aan het aanhangig maken van een procedure door enkel klaagster sub 2. Een deugdelijk schriftelijk advies waarin verweerder klagers informeert over de te nemen stappen en de kansen en risico’s ontbreekt en een deugdelijke onderbouwing voor de gevorderde  schadevergoeding van afgerond € 368.000,-- ontbreekt eveneens.

5.10   Verweerder heeft betwist dat hij aan klagers heeft toegezegd dat hij het gespreksverslag van de bespreking d.d. 5 maart 2015 (terstond) aan de wederpartij zou toesturen. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet van een dergelijke afspraak, zodat de raad van oordeel is dat verweerder niet kan worden verweten dat hij een afspraak op dit punt niet is nagekomen.

5.11   Ter zake de voeging van partij K is de raad van oordeel dat verweerder van zijn advies aan klagers, dat een voeging door partij K in het belang van klagers zou kunnen zijn, geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat K druk uitoefende op klaagster sub 2 en een procedure had aangekondigd. Voeging had tot gevolg dat de druk op klaagster sub 2 – tijdelijk – zou wegvallen. De raad overweegt voorts dat het aan partij K was, en niet aan verweerder, om een verzoek tot voeging te doen en aan de kantonrechter, en niet aan verweerder, om over dat verzoek te oordelen.

                          5.12  Klachtonderdeel 4

                 Voor zover klaagster sub 2 dit klachtonderdeel in haar hoedanigheid van bestuurder van R. B.V. heeft ingediend oordeelt de raad dat, anders dan verweerder heeft betoogd, zij in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen. Als onweersproken staat vast dat de vennootschap nog niet is vereffend, waarmee naar het oordeel van de raad een belang van klaagster sub 2 bij dit klachtonderdeel voldoende aannemelijk is. De raad is evenwel van oordeel dat dit klachtonderdeel onvoldoende is onderbouwd. Dat verweerder bij behandeling van de belastingkwestie steken heeft laten vallen is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Dat het beroep in de belastingkwestie vanwege het uitblijven van betaling van het griffierecht niet-ontvankelijk is verklaard kan verweerder evenmin worden aangerekend, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat klagers voldoende op de consequenties van niet tijdige betaling van het griffierecht waren gewezen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

                          5.13  Klachtonderdeel 5

                 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen naar voren is gebracht blijkt dat verweerder op 31 mei 2016 heeft gereageerd op de brief van klagers wederpartij d.d. 9 juni 2015. De reactie van verweerder heeft derhalve bijna een jaar op zich laten wachten. Dat is weliswaar lang, maar verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij in afwachting was van toegezegde nadere informatie van klager sub 1. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat eerdere actie noodzakelijk was, noch dat klagers op eerdere actie hebben aangedrongen. Klachtonderdeel 5 is derhalve ongegrond.

                          5.14  Klachtonderdeel 6

                 Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij de kwesties inzake G en I in behandeling heeft genomen. Verweerder heeft in dat verband naar voren gebracht dat hij niet bereid was om nieuwe zaken van klagers in behandeling te nemen, omdat sprake was van openstaande declaraties. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad niet gebleken van een door klagers verstrekte en door verweerder aanvaarde opdracht in de kwesties inzake G en I. De raad is derhalve van oordeel dat de feitelijke grondslag voor dit klachtonderdeel ontbreekt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

                          5.15  Klachtonderdeel 7

                 Klagers stellen dat verweerder  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te weigeren de dossiers van klagers direct aan de opvolgend advocaat te overhandigen. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient voorop te worden gesteld dat gedragsregel 27 lid 4 bepaalt dat de advocaat behoedzaam gebruik dient te maken van het hem toekomende retentierecht. De raad overweegt dat als niet dan wel onvoldoende weersproken vast staat dat klagers reeds beschikten over kopieën van een groot deel van de stukken en correspondentie, dat niet is gebleken dat zij nadeel hebben ondervonden van het terughouden van de dossiers en dat de deken met verweerder contact heeft opgenomen teneinde te interveniëren, terwijl niet is gebleken dat verweerder vervolgens niet of onvoldoende heeft meegewerkt. De raad is van oordeel dat verweerder in deze omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel 7 is derhalve ongegrond.

 

6             MAATREGEL

 

                          6.1     Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldigheid en nauwgezetheid betracht jegens klagers ten aanzien van de financiële consequenties van zijn bijstand en advies. Voorts was de kwaliteit van verweerders bijstand en advies in de huurkwestie naar het oordeel van de raad ondermaats. De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

 

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

    

7.1      Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

 

7.2      Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

                a) € 50 reiskosten van klagers,

                b) € 1000   kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

7.3      Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klagers. Klagers geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

 

7.4      Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

-             verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

 

-             verklaart klachtonderdeel 2 gegrond voor zover het klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder de voor hem geldende financiële regels jegens klagers niet naar behoren heeft nageleefd;

 

-             verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond voor zover het klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder excessief heeft gedeclareerd;

 

-                  verklaart klachtonderdeel 3 gegrond voor zover het klachtonderdeel ziet op de verwijten dat verweerder klagers vooraf onvoldoende in kennis heeft gesteld van de te ondernemen juridische stappen, hen onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang en hen daarover onjuist heeft geïnformeerd en hij klager sub 1 niet heeft opgevoerd in de aanhangige procedure;

 

-                  verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond voor zover het klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder het gespreksverslag d.d. 5 maart 2015 niet aan de wederpartij heeft toegestuurd en klagers ten onrechte positief heeft geadviseerd over een voeging door partij K;

 

-                  verklaart de klachtonderdelen 4, 5, 6 en 7 ongegrond;

 

-             legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klagers;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klagers op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3  bepaald;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.4 bepaald .

 

 

Aldus beslist door mr.  M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. R. van den Dungen. J.B. de Meester, L.W.M. Caudri, A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2018

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2018

verzonden aan:

-  klagers gemachtigde

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Betaling griffierecht en proceskosten aan klager

Praktische informatie in geval in de beslissing griffierecht en/of proceskosten aan de klager zijn toegewezen.

Tenzij klager en de advocaat iets anders afspreken, heeft klager:

- vier weken nadat de beslissing onherroepelijk is geworden recht op betaling van de proceskosten.

- direct na de beslissing recht op betaling van het griffierecht. Klager kan echter ook kiezen om te wachten tot de beslissing onherroepelijk is. Hij loopt dan niet het risico het geld te moeten terugbetalen als de beslissing in hoger beroep niet in stand blijft.

De klager geeft zijn rekeningnummer tijdig schriftelijk door aan de advocaat.

 Een beslissing is onherroepelijk als:

- na 30 dagen geen hoger beroep is ingesteld, of

- het Hof van Discipline de beslissing in hoger beroep heeft bekrachtigd.

Doorgaans zal de advocaat uit zichzelf op tijd betalen. Mocht dat ondanks aanmaning niet gebeuren, dan kan klager zich wenden tot een rechtsbijstandverlener, deurwaarder of de deken. De tuchtrechter heeft hierin geen rol. 

Nadat hoger beroep is ingesteld, kan de beslissing overigens niet meer ten uitvoer worden gelegd (door beslag e.d.) tot de uitspraak van het Hof van Discipline.

Aan deze informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De tekst van de wet en van de beslissing zijn doorslaggevend.

 

 

 

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl