Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:52

Zaaknummer

150082

Inhoudsindicatie

Klacht dat advocaat willens en wetens valse stukken en een valse getuigenverklaring in het geding heeft gebracht, is ongegrond. De zware beschuldigingen zijn niet komen vast te staan. Bekrachtiging uitspraak raad.

Uitspraak

Beslissing

van 21 maart 2016

in de zaak 150082

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 14 september 2015, onder nummer OB6-2015, aan partijen toegezonden op 14 september 2015, waarbij de klachten van klager tegen verweerder ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:201.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 oktober 2015 per fax ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    het schrijven van verweerder van 6 januari 2016 met bijlage.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 januari 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Verweerder heeft mondeling gereageerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a.    in de echtscheidingsprocedure van de cliënte van klager tegen verweerders cliënt willens en wetens valse stukken, te weten door zijn cliënt digitaal gemanipuleerde transactiedetails, in het geding heeft gebracht,

b.    opzettelijk ten behoeve van de zitting van het gerechtshof van 30 april 2014 als bijlage 34  een valse getuigenverklaring, immers afkomstig van een niet-bestaand persoon, in het geding heeft gebracht.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

Kern van die feiten is dat verweerder in een echtscheidingsprocedure

a.    een afschrift van een betalingstransactie heeft overgelegd waaruit blijkt dat op 7 december 2012 van een tegenrekening eindigend op 806 een bedrag van € 3.900.000,00 is overgeboekt van betaal- naar spaarrekening. Op dit overzicht is het nummer van de spaarrekening weggewerkt en

b.    opzettelijk een valse getuigenverklaring, immers afkomstig van een niet bestaand persoon, heeft overgelegd.

5    BEOORDELING

5.1    Op 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De gewijzigde Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 bij de deken zijn ingediend. De onderhavige klacht is ingediend vóór 1 januari 2015, en zal dus worden beoordeeld aan de hand van de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 gold, hierna aan te duiden als “Advocatenwet (oud)”.

5.2    De raad heeft de klacht in beide onderdelen ongegrond geacht. Klager heeft tegen deze beslissing een negental grieven geformuleerd. Deze lenen zich voor een gezamenlijke behandeling nu klager het geschil in volle omvang (opnieuw) ter beoordeling heeft voorgelegd. Klager is ervan overtuigd dat verweerder het doel had om via de manipulatie van het bankafschrift en de overgelegde getuigenverklaring  de waarheid te verhullen en een dergelijke handelwijze betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet.

5.3    Het hof oordeelt met de raad dat de enkele omstandigheid dat op een bankafschrift een rekeningnummer is weggehaald nog niet met zich brengt dat gesteld kan worden dat willens en wetens valse stukken in het geding zijn gebracht.  Verweerder heeft onbestreden gesteld dat het niet zichtbaar maken van het rekeningnummer alleen diende ter voorkoming van (weer) een beslag op rekeningen. Het afschrift had geen ander doel dan inzichtelijk te maken dat dit bedrag was gereserveerd.

5.4    Hetzelfde geldt voor het verwijt dat een valse getuigenverklaring van een niet-bestaande persoon in een geding is gebracht.  Dat de naam van de getuige niet correct vermeld staat onder de verklaring  wil nog niet zeggen dat de verklaring vals is en nog minder dat verweerder die verklaring in het geding heeft gebracht wetende dat deze vals zou zijn. Die - zware - beschuldigingen zijn niet vast komen te staan.

5.5    Duidelijk is dat de cliënten van klager en verweerder indertijd in een echtscheidingsprocedure waren verwikkeld die vele geschil- en strijdpunten kende. Van advocaten mag dan verwacht worden zich op professionele wijze te gedragen. Het is het hof niet gebleken dat verweerder in deze zich niet heeft gedragen zoals een vakbekwaam advocaat betaamt.  Het onderzoek in hoger beroep heeft ook overigens niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.   

5.6        De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van 14 september 2015, gewezen onder nummer OB6-2015.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. S.A. Boele, A.J. Louter, J.A. Schaap en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.

                                  

                       

griffier    voorzitter             

     

     

De beslissing is verzonden op 21 maart 2016.