Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:63

Zaaknummer

18-213/DB/OB

Inhoudsindicatie

Advocaat in hoedanigheid van deken. Bemiddelingsverzoek in behandeling genomen en op goede gronden beëindigd. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch van 30 april 2018

 

in de zaak 18-213/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerder

 

Klager heeft bij brief van 14 augustus 2017 bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend tegen verweerder. Bij beslissing van de   (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline van 15 augustus 2017 is de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna de deken) aangewezen voor onderzoek van voormelde klacht. Klager heeft zijn klacht per e-mails van 11,13 en 21 oktober 2017 aangevuld, welke klachten door de deken in behandeling zijn genomen.

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 22 maart 2018 met kenmerk 48/17/101K, door de raad ontvangen op 23 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klager werd in een ontbindingsprocedure in appel bijgestaan door mr. D. De wederpartij werd bijgestaan door mr. N.

1.2      Klager heeft bij brief van 13 april 2017 een aantal vragen aan mr. D gesteld. De klachtenfuntionaris van het kantoor van mr D. heeft op 10 juni 2017 gereageerd op voormelde brief van klager. Klager heeft vervolgens verweerder bij brief van 2 juli 2017 om bemiddeling verzocht. Dit verzoek is op 6 juli 2017 aan mr. D doorgeleid. Deze heeft op 13 juli 2017 gereageerd, welke reactie aan klager is doorgezonden, met de mededeling dat de bemiddeling als geëindigd werd beschouwd. Klager heeft hierna verzocht om het dossier te heropenen. De stafjurist heeft naar aanleiding van de mail van klager van 19 juli 2017 op 20 juli 2017 aan mr. D verzocht haar te berichten uit hoeveel pagina’s het verweerschrift in eerste aanleg bestond. Mr. D heeft per email van 20 juli 2017 geantwoord dat dit uit 271 pagina’s bestond. De mails is op 20 juli 2017 aan klager doorgestuurd onder de mededeling dat het dossier gesloten werd.

1.3      Klager heeft verweerder bij brief van 17 juli 2017 verzocht om te bemiddelen om van de advocaat van zijn wederpartij antwoord te krijgen op de bij zijn mail van 13 april 2017 aan die advocaat gestelde vragen. De advocaat van de wederpartij heeft per e-mails van 13 april en 17 juli 2017 gereageerd op de brieven van klager. De stafjurist heeft klager op 19 juli 2017 laten weten dat aan zijn bemiddelingsverzoek geen gevolg zou worden geven. Klager heeft per e-mails van 19 juli en 1 augustus 2017 verzocht dit besluit te heroverwegen, waarop de stafjurist per email van 1 augustus 2017 afwijzend heeft bericht.

1.4       Klager heeft op 21 augustus 2017 een klacht tegen mr. N bij verweerder ingediend. Verweerder heeft klager bij brieven dd. 9,10, 20 en 25 oktober 2017 bericht dat de bijlagen 3 en 4 bij de repliek van klager van 5 oktober 2017 niet werden geaccepteerd, dat klager diende aan te geven welke bijlage welk klachtonderdeel bewees en dat de overgelegde geluidsopname niet aan het dossier kon worden toegevoegd. Bij brief dd. 25 oktober 2017 heeft verweerder tevens aan klager bericht dat de klacht pas aan de Raad voor Discipline kon worden voorgelegd als de onderzoeksfase was afgerond, wat nog niet het geval was.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland:

1.    twee keer een verzoek van klager om bemiddeling niet naar behoren heeft afgehandeld;

2.    blijk heeft gegeven van onwilligheid of belangenverstrengeling;

3.    onware en misleidende antwoorden heeft gegeven;

4.    heeft geweigerd om de repliek van klager door te leiden aan de beklaagde advocaat

5.    heeft geweigerd de klacht over de beklaagde advocaat door te zenden aan de Raad voor Discipline.

 

3             VERWEER

3.1       Verweerder komt in zijn hoedanigheid van deken een grote mate van vrijheid toe bij de inrichting van zijn onderzoek naar een ingediende klacht. Dit geldt ook voor de behandeling van een verzoek om bemiddeling.

3.2       Mr. van D is gevraagd om een reactie op het bemiddelingsverzoek. Deze reactie is doorgestuurd aan klager. Klager heeft van mr. D inhoudelijke antwoorden op zijn vragen gekregen.

3.3       De advocaat van de wederpartij heeft klager na diens verzoek dd. 13 april 2017 geantwoord dat klager van hem als advocaat van de wederpartij niet kon verlangen dat hij antwoord zou geven op de vragen van klager. Hij heeft klager naar zijn eigen advocaat verwezen. Om die -naar het oordeel van verweerder juiste- reden heeft verweerder het verzoek tot bemiddeling niet in behandeling genomen.

3.4       Van de door klager gestelde, maar niet onderbouwde belangenverstrengeling is geen sprake.

3.5       Verweerder heeft in reactie op de repliek van klager in de klachtzaak tegen mr. N bij brieven van 9, 10 en 20 laten berichten dat klager bij bijlagen 3 en 4 diende aan te geven welke bijlage welk klachtonderdeel onderbouwde. Verweerder heeft bijlage 1 bij de repliek niet als vertrouwelijk beoordeeld. Klager had ook niet aangegeven dat deze vertrouwelijk was.

3.6       Verweerder betwist dat hij heeft geweigerd de klacht tegen mr. N door te zenden naar de Raad van Discipline. Verweerder heeft klager bij brief van 25 oktober 2017 bericht dat eerst de onderzoeksfase afgerond diende te worden. De klacht zou na ontvangst van de dupliek van mr. N aan de Raad van Discipline doorgezonden worden.

3.7       Verweerder heeft gehandeld zoals het een goed handelend deken betaamt. Er is geen sprake van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur noch van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt.  

 

4             BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI: NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014,ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken van de orde van advocaten op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerder heeft de klachten dan wel verzoeken tot bemiddeling behandeld volgens de “Leidraad dekenale klachtbehandeling.“ De leidraad is een richtlijn over de wijze waarop een klacht dient te worden behandeld. Bij de uitvoering daarvan komt de deken beleidsvrijheid toe. De vraag die ter beoordeling van de voorzitter voorligt is of verweerder zich binnen die beleidsvrijheid zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de Advocatuur is geschaad.

4.2       Vast staat dat klager zich tot verweerder in diens hoedanigheid van deken heeft gewend met het verzoek te bemiddelen omdat klager geen inhoudelijk antwoord had gekregen op de door hem aan zijn advocaat, mr. D, en de advocaat van de wederpartij, mr. N.,  gestelde vragen. Voorts staat vast dat mr. D in antwoord op de brief van de stafjurist van het bureau van de orde van advocaten van 19 juli 2017 per e-mail van 20 juli 2017 antwoord heeft gegeven op de vraag van klager hoeveel pagina’s het verweerschrift van klager  in eerste aanleg bevatte. Hiermee was de vraag van klager van 13 april 2017 door mr. D inhoudelijk beantwoord. Nu verweerder het bemiddelingsverzoek in behandeling heeft genomen en op goede gronden als beëindigd heeft beschouwd valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder valt te maken. Hetzelfde geldt voor de behandeling van het bemiddelingsverzoek ten aanzien van mr. N. Het is de advocaat van de wederpartij op grond van de voor advocaten geldende gedragsregels verboden om, indien de wederpartij door een advocaat wordt bijgestaan, rechtstreeks met die wederpartij te communiceren. Nu verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat mr. N niet tot antwoorden kon en zelfs niet mocht worden gehouden, valt ook in deze niet in te zien wat verweerder tuchtrechtelijk valt te verwijten.

 

4.3       Ook overigens valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder te maken valt. Verweerder heeft bij de afhandeling van de verzoeken tot bemiddeling en de bij hem ingediende klachten gehandeld conform de   “Leidraad dekenale klachtbehandeling.“ Aan verweerder komt een grote mate van vrijheid toe bij de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Het staat hem vrij om te bepalen dat de indiening van een grote hoeveelheid stukken, zonder dat daarbij concreet wordt aangegeven door welke stukken welk klachtonderdeel wordt bewezen, niet wordt geaccepteerd. Het is de taak van een deken om ervoor te zorgen dat aan de tuchtrechter een dossier wordt aangeleverd, waaruit de onderbouwing van de klacht(onderdelen) blijkt. Verweerder heeft ook terecht aan klager bericht dat een dossier pas aan de tuchtrechter kan worden doorgestuurd als de onderzoeksfase is afgerond, wat toen nog niet het geval was. Niet gebleken is dat verweerder heeft geweigerd om het klachtdossier na afronding van de onderzoeksfase aan de tuchtrechter toe te sturen.

 

4.4       Uit de aan de raad overgelegde stukken is evenmin gebleken dat verweerder blijk heeft gegeven van onwilligheid of belangenverstrengeling dan wel dat hij onware en misleidende antwoorden heeft gegeven. Van vertrouwelijkheid van een bij de brief van 5 oktober 2017 gevoegde bijlage is evenmin gebleken.

 

4.5       De voorzitter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken is dat verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken van de orde van advocaten op de punten zoals door klager in de klachtonderdelen 1 tot en met 5 naar voren gebracht zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

 

 

 

 

 

                                   BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.J. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 30 april 2018

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 april 2018

 

verzonden aan:

-              klager

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch , Postbus 1190,4801 BD Breda..  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond is. U mag daarin ook nader  toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl