Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:99

Zaaknummer

18-222/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klaagster heeft een klacht ingediend over verweerder, die haar ex-echtgenoot bijstaat c.q. heeft bijgestaan in diverse familierechtelijke procedures. De voorzitter acht de wijze waarop verweerder heeft gehandeld en zich over klaagster heeft uitgelaten, niet onnodig grievend of anderszins van dien aard dat hij daarmee de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 april 2018

in de zaak 18-222/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 maart 2018 met kenmerk K198 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 21 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn op 27 april 2012 gescheiden.

1.2 Bij beschikking van 26 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag aan klaagster het eenhoofdig gezag toegekend over de in 2007 uit het huwelijk van partijen geboren dochter. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

1.3 Verweerder heeft namens de ex-echtgenoot van klaagster op 25 april 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 januari 2017 en daarbij voorts in een incident schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad verzocht. Het hoger beroepschrift bevat 7 grieven.

1.4 Op 17 juli 2017 is klaagster met haar dochter verhuisd naar een andere woonplaats.

1.5 De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Verweerder heeft namens zijn cliënt het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. In deze pleitnota is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) En de vrouw heeft zonder overleg met de man de bankrekeningen van [dochter] met, onder andere, een saldo van € 15.000,00 leeggehaald. Deze rekeningen werden door de man beheerd. (…)”

1.6 Bij beschikking van 9 augustus 2017 heeft het gerechtshof Den Haag het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad toegewezen en de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst.

1.7 Op 22 augustus 2017 heeft verweerder namens zijn cliënt klaagster in kort geding gedagvaard. De vorderingen van de man strekten er primair toe dat klaagster met de dochter van partijen onmiddellijk moest terugverhuizen naar haar eerdere woonplaats. Bij vonnis van 1 september 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant de terugkeer van de dochter naar haar eerdere woonplaats gelast en bepaald dat – indien klaagster niet zou terugkeren – zij een dwangsom van € 500,- per dag zou verbeuren.

1.8 Bij brief van 26 augustus 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.9 Bij vonnis van 27 september 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag in kort geding de executie van het vonnis van 1 september 2017 geschorst.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zich schuldig maakt aan intimidatie en agressief gedrag;

b) hij zich schuldig maakt aan misleiding van de rechtbank en/of het gerechtshof;

c) hij zich schuldig maakt aan escalatie van de zaak waardoor de kans op een gezamenlijke oplossing met de wederpartij in der minne nihil is;

d) hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 3, 30 en 31. Onjuiste stellingen van verweerder zijn:

1) Verweerder stelt ten onrechte (grief 2 van het hoger beroepschrift) dat nooit door een deskundige is vastgesteld dat de dochter ‘klem en verloren is geraakt’. Uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 augustus 2014 op pagina 14 blijkt dat dit wel zo is.

2) Ook stelt verweerder ten onrechte dat er geen sprake is van een voortdurende juridische strijd (grief 2 onder 17). Uit de omstandigheid dat de ex-echtgenoot van klaagster vijf rechtszaken tegen haar heeft aangespannen blijkt het tegendeel. Ten onrechte stelt verweerder dat klaagster niet tot afspraken wenst te komen, terwijl verweerder weet dat het zijn cliënt is die weigert afspraken te maken.

3) Tijdens de zitting op 19 juli 2017 heeft verweerder de onjuiste stelling gehandhaafd dat klaagster nog geen zaken betreffende het ouderlijk gezag aan de rechtbank had voorgelegd, terwijl de rechtbank en klaagster verweerder erop gewezen hebben dat klaagster in een beschikking van 18 december 2014 vervangende toestemming heeft gekregen om psychologische hulp voor haar dochter in te schakelen.

4) In zijn pleitnotitie d.d. 19 juli 2017 heeft verweerder klaagster er ten onrechte van beschuldigd dat zij de bankrekeningen van de dochter heeft leeggehaald, dat zij geweigerd heeft een zorgpas aan haar ex-echtgenoot te verstrekken en dat zij geen overleg wil voeren over vakanties met haar dochter.

5) In plaats van te reageren op klaagsters verzoeken om overleg te voeren over een minnelijke oplossing van allerlei kwesties betreffende de dochter, reageert verweerder met juridische procedures. Klaagster is van mening dat verweerder zich schuldig maakt aan intimidatie en dat hij zich dient in te zetten voor een gezamenlijke oplossing in der minne, in het belang van de dochter.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

3.2 Verweerder doet niet aan intimidatie, hij is niet agressief, hij misleidt niet een rechtbank en/of gerechtshof, hij schoffeert klaagster niet, hij zorgt niet voor escalatie en hij werkt altijd aan een oplossing in het belang van partijen. Hij verstrekt informatie aan rechters die hij ontvangt van zijn cliënt, waarmee hij zijn standpunt naar voren brengt. Dat is zijn taak als advocaat. Verweerder hoeft niet te verifiëren of alle informatie klopt.

3.3 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Klaagster heeft een klacht ingediend over verweerder, die haar ex-echtgenoot bijstaat c.q. heeft bijgestaan in een diverse familierechtelijke procedures. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2 Daarnaast geldt dat de tuchtrechter geen oordeel kan en zal geven over het inhoudelijke geschil tussen klaagster en haar ex-echtgenoot. De beoordeling van wat ‘waar’ is, althans de weging van hoe uitspraken van procespartijen gewogen en beoordeeld moeten worden, is exclusief voorbehouden aan de rechter in het inhoudelijke geschil. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of de verweerder een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden.

4.3 De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerder namens zijn cliënt ingenomen stellingen door klaagster als onaangenaam kunnen worden opgevat. Het stond verweerder echter niet alleen vrij de standpunten van zijn cliënt naar voren te brengen: hij was daartoe als advocaat van zijn cliënt ook gehouden. Verweerder dient immers de belangen van zijn cliënt te behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen. De voorzitter acht de wijze waarop verweerder heeft gehandeld en zich over klaagster heeft uitgelaten, niet onnodig grievend of anderszins van dien aard dat hij daarmee de grenzen van de hiervoor onder 4.1 genoemde vrijheid heeft overschreden.

4.4 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder klaagster er in zijn pleitnotitie d.d. 19 juli 2017 ten onrechte van heeft beschuldigd dat zij de bankrekeningen van de dochter heeft leeggehaald, merkt de voorzitter nog het volgende op. Verweerder heeft inderdaad gesuggereerd dat klaagster zich het geld van haar dochter heeft toegeëigend. De voorzitter kwalificeert dit echter als een door verweerder namens zijn cliënt verwoorde stelling in het kader van een procedure, waartegen klaagster zich in die procedure inhoudelijk kon verweren. Verweerder heeft door het poneren van deze stelling niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.5 Dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en/of agressief gedrag, dat hij de rechtbank en/of het gerechtshof heeft misleid en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan escalatie blijkt niet uit het onderhavige klachtdossier en is bovendien door verweerder gemotiveerd betwist. De juistheid van genoemde verwijten is daarom niet komen vast te staan.

4.6 De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 18 april 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2018 verzonden.