Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:205

Zaaknummer

7383

Inhoudsindicatie

Advocaat bood wederpartij aan proceskosten in termijnen te betalen "in ruil voor" intrekking van een klacht tegen verweerder. Hoewel gevaar bestaat dat eigen belang een te grote rol gaat spelen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 juni 2015

in de zaak 7383

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 8 december 2014, onder nummer R.4419/14.5, aan partijen toegezonden op 11 december 2014, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster onderdeel a ongegrond is verklaard, onderdeel b gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSGR:2014:283.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 januari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

-    

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 april 2015, waar verweerster en klaagster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster:

a.    

b.    dat zij klaagster op een ondeugdelijke manier onder druk zet om haar klacht in te trekken, nu zij in een e-mail aan klaagsters advocaat het intrekken van de klacht koppelt aan een mogelijkheid de proceskostenveroordeling in termijnen te mogen betalen. Klaagster ervaart dit als chantage.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerster treedt al enige jaren op voor de heer X in het kader van de afwikkeling van zijn huwelijk met mevrouw Y(klaagster). In dat verband zijn diverse procedures gevoerd onder meer over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In een van die procedures in 2013 heeft verweerster confraternele  correspondentie overgelegd.  Klaagster heeft daarover bij brief van 23 juli 2013 een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

4.2     In het kader van schriftelijk overleg per e-mail over betaling van de proceskosten waartoe klaagster in een van de tussen partijen gevoerde procedures was veroordeeld heeft verweerster aan de advocaat van klaagster voorgesteld bij e-mail van 13 augustus 2013: “ Indachtig uw verzoek om gespreide betaling van de proceskosten en uw voorgestelde tekst van de levering van de aandelen stel ik voor dat uw cliënte haar klacht intrekt.”

Bij brief van 19 augustus 2013 heeft klaagster zich hier over beklaagd. Zij stelt daartoe: “ In mijn beleving tracht (verweerster) met deze uitspraak mij op een ondeugdelijke manier onder druk te zetten om mijn klacht in te trekken”.

5    BEOORDELING

Verweerster heeft tegen de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel  drie grieven geformuleerd waarbij de derde grief is onderverdeeld in 7 sub grieven. Bij pleidooi zijn deze grieven toegelicht.

Met de grieven beoogt verweerster het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Kern van het standpunt van verweerster is dat haar tekst, zoals geformuleerd in de mail van 13 augustus 2013, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Het hof acht dit standpunt juist. Van een (ongeoorloofd) onder druk zetten is in deze mail geen sprake.  Het hof  hecht er echter aan op te merken dat het voorstel  van verweerster waarbij een combinatie wordt gemaakt van de belangen van partijen (omtrent een betalingsregeling) met het belang  van de advocaat van partijen ( inzake een klachtprocedure tegen die advocaat) met terughoudendheid dient te worden toegepast. Een zodanige koppeling brengt immers het gevaar met zich dat de advocaat een eigen belang bij de al of niet acceptatie van het voorstel gaat krijgen en dat hoort nu juist, zeker in een situatie als deze waarbij de verhoudingen tussen partijen niet optimaal zijn, voorkomen te worden. Het hof  deelt de mening van de deken over dit klachtonderdeel waar hij schrijft dat hij de “link” tussen de wijze van betalen van de proceskostenveroordeling en de klacht onwenselijk  acht, maar deze wel vindt liggen binnen de grenzen van de vrijheid die verweerster had als advocaat van de wederpartij van klaagster.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 december 2014, onder nummer R.4419/14.5 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

en, opnieuw beslissend:

               

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. E. Schutte, T.E. van der Spoel, D.J. Markx en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.