Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:126
Zaaknummer
170002
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Klagers verwijten verweerder dat hij namens zijn cliënt voortdurend kansloze en nutteloze procedures tegen klagers voert, volhardt in het privé dagvaarden van klagers (in plaats van hun werkgever) en in het privé adresseren van intimiderende en grievende brieven. Ook verwijten klagers verweerder dat hij heeft gedreigd met het doen van strafrechtelijke aangifte jegens klagers en dat een onder zijn verantwoordelijkheid vallende medewerker van zijn kantoor klagers in brieven 'malicieus' handelen verwijt. Het hof acht, anders dan de raad, alle klachtonderdelen gegrond. De klachten van de cliënt van verweerder tegen klagers zijn steeds afgewezen of niet-ontvankelijk danwel ongegrond verklaard. De civiele vorderingen zijn alle afgewezen. Verweerder heeft pas een jaar na zijn dreigement aangifte gedaan. Onnodig grievende uitlatingen in de brieven aan klagers. Schorsing voor de duur van 3 maanden en proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing
van 26 juni 2017
in de zaak 170002
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager sub 1
klager sub 2
klager sub 3
hierna tezamen: klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 5 december 2016, gewezen onder nummer 16-594/DH/DH, aan partijen toegezonden op 5 december 2016, waarbij de klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:260.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 3 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2017, waar klagers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. H, advocaat te D, alsmede verweerder zijn verschenen. Mr. H heeft gepleit aan de hand van pleitaantekeningen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij namens de heer X voortdurend kansloze en nutteloze procedures tegen klagers voert;
b) hij, terwijl hem bij brief van 23 april 2015 door het [BZO] duidelijk is gemaakt dat hij zich tot het [BZO] dient te wenden en niet tot klagers, volhardt in het privé dagvaarden van klager sub 1, in het in het privé adresseren van de intimiderende en grievende brieven van 18 december 2015 en in het aankondigen van een dagvaarding jegens de drie klagers in privé;
c) hij in zijn brief van 24 april 2015 heeft gedreigd met het doen van strafrechtelijke aangifte jegens klagers sub 2 en 3, terwijl deze aangifte op geen enkele wijze is onderbouwd;
d) de onder zijn tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid vallende medewerker van zijn kantoor klagers in de brieven van 18 december 2015 ‘malicieus’ handelen verwijt, hetgeen een buitengewoon diffamerende en onnodig grievende term is, terwijl deze brieven voorts buitengewoon intimiderend zijn.
3.2 Het handelen van verweerder is volgens klagers niet alleen in strijd met artikel 46 Advocatenwet, maar ook met gedragsregels 1 en 31. Verweerder heeft met zijn handelen geprobeerd klagers persoonlijk ernstig te raken en hééft klagers ook persoonlijk geraakt en schade toegebracht.
4 FEITEN
Het hof gaat uit van dezelfde feiten, die de raad in zijn beslissing heeft geformuleerd. In hoger beroep is tevens het volgende vast komen te staan:
4.1 Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) heeft in het door verweerder ingestelde hoger beroep tegen de zeven beslissingen van de Accountantskamer inmiddels in alle zeven gevallen de klachten ongegrond verklaard. De door verweerder namens de heer X ingediende klachten in alle tuchtprocedures tegen klagers zijn daarmee in hoogste instantie ongegrond c.q. niet-ontvankelijk verklaard. Inmiddels zijn ook alle civiele vorderingen van verweerder namens de heer X tegen klagers afgewezen.
4.2 Op 16 september 2016 heeft verweerder zich doen uitschrijven van het tableau als advocaat. De raad heeft op 3 oktober 2016 verweerder op grond van artikel 60 ab Advocatenwet geschorst. Het verzoek van verweerder tot opheffing van de schorsing is op 5 december 2016 afgewezen.
5 BEOORDELING
5.1 Met het beroepschrift en gelet op de toelichting daarin worden klagers geacht te wensen dat het hof de klacht in volle omvang beoordeelt.
5.2 De raad heeft terecht voorop gesteld dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, maar dat die vrijheid niet zover gaat – voor zover hier van belang – dat daarbij de belangen van de wederpartij (in dit geval klagers) onnodig of onevenredig worden geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad heeft geoordeeld dat, omdat hij niet kan en mag vooruit lopen op de beslissingen in hoger beroep in de lopende appelprocedures, klachtonderdeel a) ongegrond is.
5.3 De klachtonderdelen a) tot en met d) houden nauw verband met elkaar en zullen gezamenlijk worden behandeld.
5.4 Op grond van de voorliggende feiten komt het hof, anders dan de raad, tot het oordeel dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan het voeren van voortdurend kansloze en/of nutteloze procedures tegen klagers. De procedures van verweerder namens X waren ingegeven door diens overtuiging dat klagers, als accountants optredende namens het [BZO], ten onrechte een klacht over de negatieve bewaringspositie van X hadden ingediend, welke klacht (uiteindelijk) had geleid tot de ontzetting van X uit het ambt. Het kansloze en/of nutteloze van de door verweerder aangespannen procedures wordt geïllustreerd door het feit dat in die procedures telkens dezelfde of met elkaar verwante thema’s (opnieuw) aan de orde werden gesteld. Zoals verweerder had kunnen verwachten bleek hij telkens aan het verkeerde adres te zijn en leidden die klachten of vorderingen (behoudens een enkele niet relevante uitzondering) telkens tot een afwijzing, ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkverklaring. De civiele vorderingen tegen klagers zijn inmiddels alle afgewezen. Dat geldt ook voor de tuchtprocedures. Hier doet niet aan af dat het CBB in een van de tuchtzaken de uitspraak in eerste aanleg heeft vernietigd. Die beslissing van het CBB werd immers niet op inhoudelijke gronden genomen maar alleen op grond van de overweging dat de Accountantskamer verweerder ten onrechte het verwijt had gemaakt dat hij zijn klacht niet in een eerdere procedure had ingebracht.
5.5 Tegen deze achtergrond valt verweerder tevens te verwijten dat hij zijn dreigement om tegen klagers sub 2) en 3) persoonlijk aangifte te doen pas na een jaar heeft uitgevoerd. Enig strafrechtelijk onderzoek van politie of justitie is kennelijk niet gevolgd. Het moet er voor worden gehouden dat de aangifte van iedere grond ontbloot was en alleen bedoeld is geweest om deze klagers, zoals zij dit hebben gekwalificeerd, persoonlijk te intimideren.
5.6 Dat geldt – het voorgaande opnieuw in aanmerking nemende – tevens voor de keuze van verweerder om ondanks het klemmende beroep namens klagers om verdere procedures en klachten achterwege te laten en de zevende klacht bij de Accountantskamer in te trekken, erin te blijven volharden om klagers persoonlijk in rechte te betrekken en niet het [BZO]. Als de cliënt van verweerder serieus zou zijn geweest met zijn aanspraken, had het voor de hand gelegen dat het [BZO] (in ieder geval ook) als wederpartij was aangemerkt. Verweerder heeft in hoger beroep niet kunnen uitleggen waarom hij klagers alleen persoonlijk heeft aangesproken en niet het [BZO]. Verweerder heeft bovendien klagers individueel gesommeerd tot betaling van € 4,7 miljoen (als schade van X) bij gebreke waarvan incassomaatregelen in het vooruitzicht werden gesteld. In de context van de acties van verweerder is ook dit verwijtbaar te noemen. Terecht hebben klagers dit als grievend en intimiderend ervaren. In brieven van 18 december 2015 aan klagers heeft een medewerker van het kantoor van verweerder – onder zijn verantwoordelijkheid handelende – klagers “malicieus en onzorgvuldig handelen” verweten. Malicieus heeft de betekenis van kwaadaardig, vals of verraderlijk (en niet zoals verweerder tegenover het hof heeft beweerd: moedwillig). Een dergelijke kwalificatie is niet alleen misplaatst maar ook onnodig grievend. Als verweerder deze betekenis niet kende had hij het woord niet moeten gebruiken.
5.7 Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij voortduring ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door klagers zonder enige rechtvaardiging of werkelijke rechtsgrond herhaaldelijk lastig te vallen, onder druk te zetten en te intimideren. Daarbij past oplegging van de zware maatregel van schorsing.
5.8 Omdat niet uitgesloten is dat verweerder op enig moment zal trachten weer als advocaat te worden toegelaten, zal de ingangsdatum van de op te leggen schorsing op de hierna te vermelden wijze worden geformuleerd.
5.9 De klacht zal alsnog geheel gegrond worden verklaard zodat het hof overeenkomstig artikel 46e lid 4 Advocatenwet zal bepalen dat verweerder het door klagers betaalde griffierecht ad € 50,00 aan hen dient te vergoeden.
5.10 Nu de klacht gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 december 2016, gewezen onder nummer 16-594/DH/DH, en opnieuw beslissende:
- acht de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, en bepaalt dat de schorsing ingaat op de dag dat de opgelegde schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet is opgeheven en verweerder weer als advocaat is toegelaten;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170002”.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, M.L.J.C. van Emden-Geenen, R.H. Broekhuijsen en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.