Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4009
Zaaknummer
6476
Inhoudsindicatie
Nadat onderhandelingen tussen klager en verweerder over een samenwerkingsovereenkomst waren geëindigd stelde klager verweerder een ultimatum en dreigde desnodig over verweerder een klacht bij de deken in te zullen dienen, waarop verweerder regaeerde met vermeend onnodig grievende uitlatingen. Of de samenwerking in strijd was met verordeningen is een feit waarover slechts de deken kan kalger in het algemeen belang en niet klager, de beoogd contractspartij.
Uitspraak
Beslissing van 25 maart 2013
in de zaak 6476
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 mei 2012, onder nummer 11-275A, aan partijen toegezonden op 23 mei 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a ongegrond is verklaard en waarbij klager in de klachtonderdelen b en c niet ontvankelijk is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klager aan het hof van 6 augustus 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) onnodig grievend is geweest door in zijn e-mail van 13 juni 2011 te schrijven: “Ga je gang, sukkel”;
b) met klager beloningsafspraken heeft gemaakt die in strijd zijn met gedragsregel 2 lid 2 en derhalve ontoelaatbaar zijn;
c) nalaat de factuur van klager d.d. 12 juni 2011 te betalen, zodat de raad verweerder daartoe dient te veroordelen, met veroordeling van verweerder tot schadevergoeding.
4 FEITEN
4.1 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. Deze feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 In hoger beroep heeft klager, onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 november 2006, NJ2007/368 (Veraart), gesteld dat verweerder, door bewust de tekst “ga je gang sukkel “ te gebruiken in een aan klager gerichte e-mail, zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Daarmee heeft verweerder de norm die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in die uitspraak heeft geformuleerd geschonden. Volgens die norm dient het optreden van advocaten in het openbaar discreet, eerlijk en waardig te zijn.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft klager in hoger beroep de niet ontvankelijk verklaring door de raad bestreden. Volgens klager is een afspraak gemaakt over provisie die strijdig is met gedragsregel 2 lid 2.
5.3 Klager heeft in zijn appelschrift in klachtonderdeel c gewezen op een mogelijke belangenverstrengeling tussen verweerder, de deken, een lid van de raad en de voorzitter van de raad. Daarmee heeft hij de onpartijdigheid van de raad in twijfel getrokken.
5.4 Het hof overweegt hierover als volgt:
Met de raad is het hof van oordeel dat het beter ware geweest om de toevoeging “sukkel” achterwege te laten. De tekst van de mail moet echter gezien worden in relatie tot de mededeling van klager aan verweerder, waarop deze e-mail een reactie is. Gezien die mededeling :”bij niet tijdige betaling zal ik een klacht indienen bij de toezichthouder, de lokale deken van de Orde van Advocaten. Tevens zal ik eisen dat mijn klacht wordt voorgelegd aan de tuchtrechter “ is er ten deze geen sprake van een in tuchtrechtelijke zin onnodig grievende uitlating. Het hof betrekt in dit oordeel dat in deze geen sprake was van een advocaat cliënt verhouding, maar van een vermeend vorderingsrecht van klager terzake van door klager verrichte werkzaamheden. Ten aanzien van de door klager aangehaalde uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overweegt het hof dat niet kan worden gezegd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de norm zoals in die uitspraak is geformuleerd, reeds omdat de mail uitsluitend aan klager was gericht en derhalve het openbare karakter aan de uitlating van verweerder ontbreekt.
Klachtonderdeel b gaat, ook in hoger beroep, er ten onrechte van uit dat klager een beroep kan doen op gedragsregel 2 lid 2. Toezicht op de naleving daarvan is een taak van de deken. Overigens heeft verweerder gemotiveerd betwist dat er sprake was van strijd met deze gedragsregel. Hij heeft zich ter zake beroepen op de tekst in zijn e-mail van 9 juni 2011 13.47 uur waarin hij aangeeft afspraken te willen maken “op een manier die tuchtrechtelijk is toegestaan “.
In klachtonderdeel c heeft klager de onpartijdigheid van de raad in twijfel getrokken. In hetgeen hij daarover ter toelichting opmerkt is geen feitelijke onderbouwing voor zijn stellingname te lezen. Bovendien zou dit – indien aannemelijk geworden – niet leiden tot gegrondbevinding van zijn klachten jegens verweerder.
Nu geen der klachten in hoger beroep doel treft bekrachtigt het hof de beslissing van de raad.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 mei 2012 onder nummer 11-275A tussen partijen gewezen.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, W.A.M. van Schendel en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2013.