Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:22
Zaaknummer
6420
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Schrijfstijl weinig genuanceerd en aanvallend, maar geen overschrijding vrijheid van handelen. Geen tuchtrechtelijk verwijtbare dreigementen. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 maart 2013
in de zaak 6420
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 19 maart 2012, onder nummer R.3546/10.176, aan partijen toegezonden op 20 maart 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard, klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 januari 2013, waar verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, en klager, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. door dreigementen te uiten in zijn e-mails van 31 mei 2010 en 3 juni 2010 aan klager de grenzen van het betamelijke heeft overschreden;
b. de deken onjuist heeft geïnformeerd door te stellen dat het verzoek bij de Ondernemingskamer nog niet was ingediend in verband met verzoeken daartoe van klagers advocaat.
4 FEITEN
4.1 De onderstaande voor de beslissing van het hof relevante en door de raad in de bestreden beslissing in overweging 2 vastgestelde feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2 1: Klager is mede-aandeelhouder van T. BV.
2: Één van de mede-aandeelhouders van T. BV heeft zich tot verweerder gewend in verband met een geschil met klager over het door de vennootschap gevoerde beleid.
3: Bij brief van 31 mei 2010 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“(…)
Ik constateer dat u zich als bestuurder van de vennootschap niet alleen aan wanbestuur schuldig heeft gemaakt, maar dat u ook met de andere aandeelhouders tegen cliënt heeft samengespannen.
“(…)
Ik verwacht dat u de overige aandeelhouders over het voorgaande zal informeren. U kunt hen berichten dat cliënt zijn pijlen ook op hen zal richten. Cliënt zal daarbij geen middel schuwen.
“(…)
of wilt u cliënt een voorstel doen om hem te weerhouden onomkeerbare acties in gang te zetten, dan weet u mij te bereiken.
(…)”
4: Op 3 juni 2010 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“(…)
Het aan cliënt gedane aanbod is een aanfluiting. Voor een bedrag van euro 75.000,- bent u van hem af. Is dat niet aanvaardbaar dan gaan wij gewoon verder.
(…)”
5: Bij e-mail van eveneens 3 juni 2010 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij niet gediend is van de toonzetting van zijn e-mails en de daarin vervatte dreigementen.
6: In reactie op laatstgenoemde e-mail heeft verweerder klager bij e-mail van 3 juni 2010 onder meer geschreven:
"(…)
Mijn communicatie richting u is uitsluitend zakelijk. Dat de inhoud u niet bevalt is niet anders. Geen probleem dat u zich tot de deken wendt, dat is uw goed recht.
(…)”
7: Bij ongedateerde brief met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. De brief is op 14 juni 2010 door de deken ontvangen.
5 BEOORDELING
5.1 Zijdens verweerder is beroep aangetekend tegen de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel a zodat alleen dat klachtonderdeel bij het hof ter beoordeling voorligt.
5.2 Zoals de raad heeft overwogen geniet de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de juistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij.
5.3 Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder zich jegens klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen door klager te schrijven dat hij heeft geconstateerd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan wanbestuur en dat hij heeft samengespannen jegens klager, en evenmin door de mededeling dat zijn cliënt geen middel zal schuwen, ook niet in samenhang bezien met het bezigen van het woord aanfluiting.
5.4 Het hof zet kanttekeningen bij de toch wel als weinig genuanceerd en aanvallend te betitelen schrijfstijl van verweerder die de onderliggende verstandhouding niet ten goede zal komen. Het hof is echter van oordeel dat verweerder daarmee niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, heeft overschreden,
5.5 Niet zondermeer kan worden gezegd dat de bewoordingen in de e-mail van 31 mei 2010 inhoudende dat verweerder heeft geconstateerd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan wanbestuur en samenspanning jegens zijn cliënt als dreigement kan worden gezien. Afgezien daarvan is het hof van oordeel dat verweerder daarmee geen feitelijke stellingen heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze onjuist waren. Verweerder is afgegaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft aangegeven en heeft op basis daarvan de conclusie getrokken dat sprake was van wanbestuur en samenspanning. Het ware zuiverder geweest indien verweerder dat ook zo aan klager had geschreven, maar door dat na te laten heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maakten dat verweerder niet mocht afgaan op de door zijn cliënt verstrekte informatie.
5.6 Ook indien de brief van 31 mei 2010 in zijn totaliteit wordt bezien kan naar het oordeel van het hof niet gesproken worden van tuchtrechtelijke verwijtbare dreigementen. Het valt binnen de vrijheid van een advocaat bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt om aan te geven dat verder acties te verwachten zijn. Het zou beter zijn geweest indien verweerder had geschreven dat zijn cliënt geen juridisch middel zou schuwen, maar dat dat bedoeld is, is uit de context waarin het is geschreven af te leiden en blijkens klagers uitlating ter zitting dat hij vreesde voor beslaglegging ook als zodanig door hem begrepen.
5.7 Het door verweerder in zijn schrijven van 3 juni 2010 betitelen van het aanbod van klager als aanfluiting is, ook niet in samenhang bezien met de brief van 31 mei 2010 als dreigement aan te merken.
5.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de beslissing waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd. Het hof zal klachtonderdeel a alsnog ongegrond verklaren.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de beslissing van 19 maart 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage, genomen onder nummer R. 3546/10.176;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J.S. Bouwens en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2013.