Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:58

Zaaknummer

6437

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Gebrek aan noodzakelijke afstand tot zijn cliënt. Onnodig grievende uitlatingen. Rechtstreekse benadering wederpartij niet geoorloofd. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 8 april 2013

in de zaak 6437

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 20 april 2012, onder nummer 39-11, aan partijen toegezonden op 23 april 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder voor wat betreft de onderdelen 1, 2 en 3 gegrond is verklaard en de maatregel van een berisping is opgelegd. De onderdelen 4, 5 en 6 ongegrond zijn door de Raad van Discipline ongegrond verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster;

- de brief van verweerder aan het hof van 19 juli 2012;

- de brief van klaagsters gemachtigde aan het hof van 16 januari 2013, alsmede aanvullende stukken;

- de brief van verweerder aan het hof van 28 januari 2013, alsmede een aanvullend stuk.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2013, waar voor klaagster de ambtenaren X. en Y, alsmede klaagsters gemachtigde zijn verschenen. Voorts is verweerder verschenen. Klaagsters gemachtigde en verweerder hebben het woord gevoerd.

2.4 Bij memorie van antwoord heeft klaagster incidenteel beroep ingesteld van de beslissing van de raad voor zover betreffend de ongegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel 5. Ter zitting van het hof heeft klaagster dit incidentele beroep ingetrokken.

2.5 X. en Y. hebben ter zitting van het hof - ieder onder ede - een getuigenverklaring afgelegd.

3 KLACHT

3.1 In hoger beroep zijn alleen de klachtonderdelen 1, 2 en 3 aan de orde. Deze luiden als volgt:

1. Verweerder heeft zich onnodig grievend in woord en geschrift uitgelaten, heeft denigrerend taalgebruik gehanteerd en heeft zich te veel vereenzelvigd met zijn cliënt;

2. Verweerder heeft zich op 20 oktober 2010 onbehoorlijk gedragen;

3. Verweerder heeft wederpartij direct benaderd zonder toestemming van haar raadsman.

3.2 Klaagster heeft deze drie klachtonderdelen volgens de in zoverre onbestreden overwegingen van de raad, als volgt onderbouwd:

Ad 1

Onnodige grievende uitlating in woord en geschrift, denigrerend taalgebruik, vereenzelviging

Klaagster beroept zich op de navolgende stukken:

• Akte van 7 september 2010 van verweerder in de procedure bij het hof;

• Brief van 29 september 2010 van de cliënt van verweerder aan een voormalig medewerkster van klaagster met daarbij gevoegd de akte van verweerder van 28 september 2010 in een andere, verwante, procedure bij het hof;

• Brief van 25 oktober 2010 van verweerder aan de raadsman van klaagster;

• Faxbericht van 12 november 2010 van verweerder aan klaagsters raadsman met bijlagen, welk faxbericht als bijlage was gevoegd bij de brief van klaagster aan de deken d.d. 23 november 2011.

Het betreft onder meer de volgende uitlatingen:

(in de akte van 7 september 2010)

“.. door klaagster in het geding gebrachte producties zijn gemanipuleerd….”

“Dat klaagster de weg volkomen kwijt is, ….”

“Hier beoogt klaagster de rechtbank een rad voor ogen te draaien…”

“….blijkt de misleidende voorstelling zijdens klaagster….”

“Klaagster echter deelt in strijd met de waarheid mede….”

“Hieruit mag blijken dat klaagster het spoor volkomen bijster is,…”

“Klaagster heeft … bij de comparitie de rechtbank willens en wetens op het verkeerde been gezet…”

(in de akte van 28 september 2010 in de verwante zaak)

“…klaagster speelt hier een dubbel spel…”

(in de brief van 25 oktober 2010)

“…is er van overtuigd dat hij het slachtoffer is geworden van een structureel gebrek aan juridische kwaliteit bij klaagster…”

 (in de fax van 12 november 2010)

“…medewerkster klaagster als een briesende leeuw(in) het erf…”

“Geen weldenkend jurist – laat staan advocaat - …”

“Schrijnend gebrek aan juridische deskundigheid bij klaagster”

Klaagster vertaalt al deze opmerkingen van verweerder in ongefundeerde beschuldigingen, inhoudende dat klaagster misdrijven begaat met als oogmerk eigen gewin. Zij noemt daarbij valsheid in geschrifte een afpersing. Ook meent klaagster dat zij er van wordt beschuldigd onbehoorlijk bestuurlijk gedrag te hebben vertoond. Daar neemt klaagster aanstoot aan.

Klaagster verwijt verweerder dat hij zich denigrerend over haar uitlaat. Bovendien klaagt zij over het feit dat verweerder zich op ontoelaatbare wijze met zijn cliënt vereenzelvigt.

Ad 2

Onbehoorlijk gedrag op 20 oktober 2010

Onder het toeziend oog en met toestemming van verweerder, heeft diens cliënt op 20 oktober 2010 eigendommen van klaagster vernield door struiken te snoeien/rooien. Daarbij heeft verweerder aan de toegeschoten politie en aan medewerkers van het kadaster foutieve informatie verstrekt. Klaagster heeft foto’s van het gebeuren aan het dossier toegevoegd.

Bij die gelegenheid heeft verweerder ook een medewerkster van klaagster beledigd en beschuldigd in een poging haar te intimideren. Deze beschuldigingen betroffen “het gebrek aan juridische kwaliteit ”van deze medewerkster en het feit dat zij zich ten onrechte als juriste zou hebben uitgegeven. Klaagster verwijst in dit verband ook naar de brief van 25 oktober 2010.

Ad 3

Directe benadering wederpartij zonder toestemming raadsman

Klaagster verwijt verweerder enerzijds dat hij zonder toestemming van haar raadsman op 20 oktober 2010 een van haar medewerksters rechtstreeks telefonisch heeft benaderd naar aanleiding van de snoeiwerkzaamheden van zijn cliënt, die de door klaagster worden aangeduid als vernielingen.

Anderzijds klaagt zij er ook over dat verweerder er een gewoonte van maakte brieven met zogenaamde schikkingsvoorstellen op een zodanige manier te  verzenden, dat zij eerst bij klaagster arriveerden en pas later bij haar raadsman.

Klaagster stelt dat dit in strijd met de gedragsregels is.

4 FEITEN

Tegen de door de raad vastgestelde feiten zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd. Het hof zal dan ook voor zijn beslissing van deze feiten uitgaan.

5 BEOORDELING

Klachtonderdelen 1 en 2

Onnodige grievende uitlatingen in woord en geschrift, denigrerend taalgebruik, vereenzelviging en optreden op 20 oktober 2010

5.1 Het hof zal de klachtonderdelen 1 en 2, zoals ook de raad heeft gedaan, gezamenlijk behandelen.

5.2 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen stelt het hof, evenals de raad en in lijn met vaste jurisprudentie van het hof, als uitgangspunt voorop dat, nu het gaat om klachten over de raadsman van de wederpartij, aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt echter onder meer haar begrenzing in de plicht van de advocaat om zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.3 De grief van verweerder tegen de gegrondverklaring door de raad van de klachtonderdelen 1 en 2 komt er in al haar onderdelen in de kern op neer dat in dit uitzonderlijke en complexe geschil tussen klaagster en verweerders cliënt, klaagsters eigen escalerend handelen en agressieve uitingen verweerder hebben  genoodzaakt tot de gewraakte uitlatingen en gedragingen. In dat licht bezien vallen verweerders uitlatingen volgens hem binnen de grenzen van wat een behoorlijk  advocaat betaamt. Het hof volgt verweerder hierin niet.

5.4 Het hof verenigt zich met de overwegingen zoals vervat in de beslissing van de raad. Het hof voegt daaraan toe dat van een overheid weliswaar mag worden verwacht niet al te licht geraakt te zijn door jegens haar gedane uitlatingen, maar dat dit onverlet laat dat verweerder zich in het geschil tussen klaagster en verweerders cliënt te veel met zijn cliënt heeft vereenzelvigd en heeft getuigd van een gebrek aan noodzakelijke afstand ten opzichte van zijn cliënt. Verweerder heeft zich daarbij binnen een kort tijdsbestek bij herhaling en stelselmatig, zowel mondeling als schriftelijk, in denigrerende bewoordingen en toonzetting jegens de wederpartij uitgelaten zonder dat daarmee een zakelijk doel werd gediend. Met deze gedragingen van verweerder in onderling verband beschouwd, heeft verweerder de grens van wat een behoorlijk advocaat betaamt, overschreden. Daaraan doet niet af dat verweerders cliënt en klaagster in een langdurig en hevig geschil waren verwikkeld.

5.5 Het hof acht met de raad de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond en verwerpt  verweerders grief in al haar onderdelen.

Klachtonderdeel 3

Directe benadering wederpartij zonder toestemming raadsman

5.6 Het hof overweegt ten aanzien van klachtonderdeel 3 dat als uitgangspunt geldt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat en zich dus onthoudt van rechtstreeks contact met de wederpartij, behoudens wanneer diens advocaat daarmee heeft ingestemd.

5.7 In zijn grief  tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 door de raad handhaaft verweerder zijn ontkenning contact te hebben gehad met klaagster.

5.8 Deze grief faalt. Het hof kent, tegenover verweerders ontkenning, beslissende betekenis toe aan de twee ter zitting onder ede afgelegde verklaringen. Deze – met elkaar overeenstemmende – verklaringen houden in dat verweerder op 20 oktober 2010 rechtstreeks telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van klaagster met het verzoek aan één van de ambtenaren van klaagster om direct te komen naar het adres waar verweerders cliënt woonde en waar verweerders cliënt en verweerder zich op dat moment bevonden. Van toestemming aan verweerder van klaagsters raadsman om met zijn cliënte rechtstreeks  contact op te nemen, is aan het hof niet gebleken.   

Maatregel

5.9 Het hof betrekt evenals de raad bij het bepalen van de op te leggen maatregel de reeds eerder tegen verweerder genomen disciplinaire maatregelen. Ook het hof acht de maatregel van berisping passend en geboden.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 20 april 2012, onder nummer 39/11.

 

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. L. Ritzema, G.W.S. de Groot, G.J. Visser en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2013.